ECLI:NL:RBDHA:2023:2114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsbesluit na Europees aanhoudingsbevel en door de internationale rechtshulpkamer geweigerde overlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Egypte. Eiser heeft in 1995 Egypte verlaten en heeft in Italië een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkregen. Op 20 januari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een feitelijke en tijdelijke belemmering voor de overdracht van eiser aan Italië. De rechtbank wijst erop dat de Italiaanse autoriteiten niet tijdig hebben gereageerd op het verzoek tot overname, waardoor zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag hebben aanvaard. Eiser heeft betoogd dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië vanwege de opgelegde vrijheidsstraf en het risico op aanhouding in Egypte. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, vernietigt het besluit en draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2038

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder NL23.2039.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser heeft in onderhavige procedure naar voren gebracht dat hij in 1995 is
vertrokken uit Egypte, dat hij in Italië een verblijfsvergunning heeft gekregen en dat hij sinds 2007 in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
1.2.
Op 14 november 2019 is door
the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Milaneen Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd dat strekt tot aanhouding en overlevering van eiser. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaren en vier maanden (na een arrest van 5 november 2018). Bij uitspraak van 23 juni 2020 is de overlevering door het
Oberlandesgericht Hamburggeweigerd (bijlage 25). Eiser is nadien uit Duitsland vertrokken en in Nederland aangehouden op grond van dit EAB.
1.3.
Bij uitspraak van 31 maart 2022 is de overlevering door de rechtbank Amsterdam eveneens geweigerd, onder de overweging dat er informatie ontbreekt over betekeningen van de uitspraken en oproepen voor de zittingen en niet gezegd kan worden dat eiser op de hoogte was of kon zijn van de identiteit van de aan hem toegevoegde advocaat. De rechtbank Amsterdam is tot het oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat eiser (stilzwijgend) uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (bijlage 10).
1.4.
Op 11 juni 2022 is door eiser in Nederland een asielaanvraag gedaan. Eiser heeft tijdens het gehoor bescherming EU naar voren gebracht dat hij na de uitspraak van
31 maart 2022 heeft besloten dat hij legaal in Nederland wil wonen. Omdat eiser niets kon regelen heeft hij besloten asiel aan te vragen.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek tot overname van eiser gedaan, omdat hij in Italië een verblijfsrecht van onbepaalde tijd heeft (artikel 12, eerste lid, van Verordening nr. 604/2013/EU). De Italiaanse autoriteiten hebben niet (tijdig) op het verzoek tot overname gereageerd, waardoor zij de verantwoordelijkheid (fictief) hebben aanvaard op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening per 11 oktober 2022.
2.1.
Eiser betoogt dat verweerder zich schuldig maakt aan omzeiling van het uitleveringsverbod.
2.2.
In het bestreden besluit is door verweerder overwogen dat de Overleveringswet (OLW) en de Dublinverordening wezenlijk andere toetsingskaders betreffen. Verder is overwogen dat de Italiaanse autoriteiten nog meer informatie aan hun EAB kunnen toevoegen en dan alsnog uitlevering kan plaatsvinden.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Eiser wil vanwege de opgelegde vrijheidsstraf niet terugkeren naar Italië en heeft op 22 juni 2022 naar voren gebracht dat hij ook in Egypte verwacht te worden aangehouden, omdat hij zijn mening heeft geuit tegen de Egyptische autoriteiten.
3.2.
Verweerder is niet overgegaan tot beoordeling van de vraag of eiser in dit kader internationale bescherming behoeft, nu er reeds een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is afgegeven door de Italiaanse autoriteiten. Verweerder wil eiser -zo is hem tijdens het gehoor van 28 juni 2022 medegedeeld- zo nodig middels inbewaringstelling overdragen aan Italië.
3.3.
De rechtbank Amsterdam heeft op 31 maart 2022 geoordeeld dat op basis van de op 7 maart 2022 verkregen aanvullende informatie niet kan worden vastgesteld dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten oplevert. Daarom is besloten overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.
Vervolgens heeft verweerder -in navolging van het gehoor van 28 juni 2022- in het bestreden besluit van 20 januari 2023 bepaald dat eiser wordt overgedragen aan Italië. Daarmee heeft verweerder zichzelf feitelijk een bevoegdheid gegeven, die eerder door de rechtbank Amsterdam in het kader van de OLW is geweigerd.
3.4.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 oktober 2022 in zaak C-66/21 (O.T.E, ECLI:EU:C:2022:809) leidt de rechtbank af dat in het Unierecht neergelegde waarborgen betekenis kunnen hebben voor de uitvoering van een overdrachtsbesluit. Verder overweegt de rechtbank dat het effectiviteitsbeginsel (
principle of effectiveness) vereist dat de effectieve doorwerking van het EU-recht zo veel mogelijk wordt gewaarborgd.
3.5.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden overgedragen aan Italië door de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar dat dit enkel een feitelijke en tijdelijke belemmering betreft.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat enkel sprake is van een feitelijke en tijdelijke belemmering. De stelling dat de Italiaanse autoriteiten voor het verstrijken van de uiterlijke overdrachtstermijn -op 11 april 2023- meer informatie zouden kunnen toevoegen aan het EAB heeft verweerder niet nader onderbouwd of -zoals ter zitting is gebleken- onderzocht. Dat vervolgens deze stelling is ingenomen klemt temeer als in aanmerking wordt genomen dat meer dan vier jaren zijn verstreken sinds de veroordeling van eiser in hoger beroep, meer dan een jaar sinds de Italiaanse autoriteiten in de Nederlandse overleveringsprocedure is verzocht om nadere informatie en bijna een jaar na de weigering van de overlevering.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.