ECLI:NL:RBDHA:2023:21130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsontnemende maatregel in het kader van grensdetentie en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Oegandese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 18 oktober 2023, waarbij haar een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 31 oktober 2023 was eiseres niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de vrijheidsontnemende maatregel niet mag worden opgelegd of voortgezet indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. Aangezien de maatregel inmiddels was opgeheven, beperkte de rechtbank zich tot de vraag of eiseres recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel voorafgaand aan de opheffing niet onrechtmatig was geweest. Eiseres had aangevoerd dat er geen capaciteitsgebrek was en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er na het aanmeldgehoor nog aanleiding bestond voor een nader gehoor.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M.F.A.M. Smeets, in aanwezigheid van griffier M.R. van Kerkwijk. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33246

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[V-Nummer]

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1985, van Oegandese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar advocaat zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiseres voert aan dat van het door verweerder gestelde capaciteitsgebrek dat uiteindelijk tot opheffing van de bewaring heeft geleid, niets is gebleken. De bewaring had dus kennelijk al eerder kunnen worden opgeheven. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder gelet op haar specifieke situatie onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Al bij binnenkomst of op zijn laatst na het aanmeldgehoor was duidelijk dat de behandeling van de asielaanvraag van eiseres zich niet leent voor de grensprocedure. Eiseres beschikt immers over een geldig identiteitsbewijs en geldige reisdocumenten en haar LHBTI-identiteit is een erkende asielgrond voor Oegandezen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in beginsel de volledige rust- en voorbereidingstijd gebruikt moet kunnen worden voor het onderzoek. In het geval van eiseres was een nader gehoor nodig. Dit was ook ingepland op de laatste dag van de rust- en voorbereidingstijd. De tolk voor het gehoor was geregeld. Door de grote instroom van asielzoekers moet verweerder op het moment van dag tot dag bezien of de voorgenomen planning ook gerealiseerd kan worden. Uiteindelijk bleek er op de dag van het geplande nader gehoor geen gehoormedewerker beschikbaar te zijn, waarna de bewaring is opgeheven.
5. Anders dan uit het standpunt van verweerder lijkt te volgen is de rechtbank van oordeel dat in situaties van een capaciteitstekort vanwege het vrijheidsbenemende karakter van de grensdetentie alleen van geval tot geval kan worden beoordeeld of de grensdetentie gedurende de gehele periode van de rust- en voorbereidingstijd mocht worden voortgezet. Daarbij zal de rechtbank meewegen in welke mate verweerder het aangevoerde capaciteitstekort kan concretiseren en of het op grond van de bij aankomst en in het aanmeldgehoor verstrekte informatie te billijken is dat de grensdetentie tijdens de gehele rust- en voorbereidingstijd is voortgezet.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er na het aanmeldgehoor nog aanleiding bestond om een nader gehoor te plannen. Uit het aanmeldgehoor blijkt immers weliswaar dat eiseres aangeeft LHBTI te zijn, maar in het aanmeldgehoor geeft eiseres eveneens aan dat uit eerdere heterosexuele relaties kinderen geboren zijn. In dat licht en gezien de door verweerder op de zitting verstrekte concretisering van de in dit geval gevolgde werkwijze, waarbij van dag tot dag is bekeken of het gehoor doorgang kon vinden en alles in gereedheid was gebracht voor het nader gehoor, vindt de rechtbank in dit geval te billijken dat de grensdetentie heeft voortgeduurd tot
27 oktober 2023.
7. Het beroep is daarom ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F.A.M. Smeets, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.