ECLI:NL:RBDHA:2023:21101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/7356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo2-uitkering wegens gebrek aan inkomensinformatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn Tozo2-uitkering beoordeeld. Eiser had een Tozo2-uitkering aangevraagd vanwege een daling van zijn inkomsten uit zijn tabakswinkel door de coronapandemie. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 herzien en een bedrag van € 4.229,41 teruggevorderd. Eiser heeft echter geen inkomensinformatie overgelegd, waardoor het recht op de uitkering niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft gereageerd op verzoeken van het college om informatie te verstrekken over zijn inkomsten. Ondanks dat eiser in bezwaar heeft gesteld dat hij geen inkomsten had, heeft hij dit niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten tot herziening en terugvordering van de uitkering, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. De rechtbank wijst erop dat eiser voldoende tijd heeft gehad om de gevraagde informatie te verstrekken en dat de procedures van het college niet onduidelijk waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting bij het aanvragen van sociale uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo2-uitkering).
1.1.
Met het primaire besluit heeft het college de Tozo2-uitkering van eiser over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 (de te beoordelen periode) herzien en van eiser een bedrag van € 4.229,41 van eiser teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de Tozo2-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Eiser heeft op 17 april 2020 een Tozo2-uitkering aangevraagd omdat de inkomsten uit zijn tabakswinkel in verband met de coronapandemie zijn afgenomen. Met het besluit van 18 juli 2020 heeft het college eiser van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 een Tozo2-uitkering toegekend.
3.2.
In verband met een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college eiser op 11 en 29 mei 2021 verzocht om informatie te verstrekken over de daadwerkelijke inkomsten van eiser in de te beoordelen periode.
3.3.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen en dit besluit in het bestreden besluit gehandhaafd. Het college overweegt daartoe dat eiser in het geheel niet op de brieven van het college van 11 en 29 mei 2021 heeft gereageerd. In bezwaar heeft eiser gesteld dat hij geen inkomsten heeft gehad in de maanden juni, juli, augustus en september 2020, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Omdat eiser onvoldoende informatie heeft overgelegd, kan het college het recht van eiser op een Tozo2-uitkering niet vaststellen. Het college was daarom bevoegd om het recht van eiser op een Tozo2-uitkering te herzien en de te veel betaalde uitkering terug te vorderen.
Wat vindt eiser?
4. Eiser stelt dat hij zijn inkomen bij de volgende aanvraag heeft doorgegeven. Daarnaast zijn de procedures van het college onduidelijk omdat deze steeds wijzigen en zijn de termijnen die het college geeft erg krap. Het college maakt zelf ook fouten. Eiser heeft zijn inkomen in bezwaar doorgegeven en dit was € 0,-. Dat eiser de Tozo2-uitkering moet terugbetalen is volgens hem buitenproportioneel.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Artikel 78f van de Participatiewet (Pw) vormt de grondslag voor de Tozo. Dit betekent dat de artikelen van de Pw op de Tozo van toepassing zijn, voor zover in de Tozo niet wordt afgeweken van de in artikel 78f van de Pw genoemde artikelen. De artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de Pw zijn in dit geval van toepassing. Hierin staat – samengevat en voor zover van belang – dat in de gevallen waarin sprake is van schending van de inlichtingenverplichting het college een besluit tot toekenning van bijstand moet herzien of intrekken indien de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Is dat het geval, dan moet het college het te hoog verleende bedrag terugvorderen.
5.1.
In het betoog van eiser ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte tot herziening en terugvordering van het recht op Tozo2-uitkering is overgegaan. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers recht op Tozo2-uitkering in de te beoordelen periode niet is vast te stellen. Eiser heeft zijn stelling dat hij in de te beoordelen periode geen inkomen had namelijk niet met stukken onderbouwd. Eiser heeft na de brieven van het college van 11 en 29 mei 2021 tot en met 9 juni 2021 de tijd gehad om zijn inkomensinformatie te overleggen. Deze termijn is, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, niet onredelijk kort en eiser had het college, indien nodig, om uitstel voor het inleveren van de gevraagde informatie had kunnen vragen. Verder had eiser in bezwaar of beroep de benodigde informatie alsnog kunnen inleveren, maar ook dit heeft hij, onder meer na een herhaald verzoek van de rechtbank daartoe, niet gedaan.
5.2.
Dat sprake is van onduidelijke procedures en dat het college zelf fouten maakt – wat daar zonder onderbouwing van eiser verder ook van zij – leidt niet tot een ander oordeel. Dit ontslaat eiser namelijk niet van de verplichting om de gevraagde informatie te overleggen.
5.3.
Eiser doet met zijn betoog dat de terugbetaling van de Tozo2-uitkering buitenproportioneel is een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Een dergelijk betoog kan slechts slagen indien er een te grote mate van onevenwichtigheid bestaat tussen de periode waarover geen recht op bijstand bestond, indien de inlichtingenverplichting wel was nagekomen, en de periode waarover is teruggevorderd. Nu het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, slaagt dit betoog niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.