ECLI:NL:RBDHA:2023:21099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtmatigheid van inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingbewaring van eiser, een Poolse nationaliteitdrager. Eiser is op 1 december 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 11 december 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was en of de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van eiser naar Polen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen lichter middel kon worden opgelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland, en de rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37887
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.A. Palm), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 1 december 2023 heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.I. Polac. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [1994] .
Het gestelde verblijfsrecht
2. Eiser voert aan dat hij heeft voldaan aan het verwijderingsbesluit van 14 april 2023. Hij is op 10 augustus 2023 gedwongen uitgezet naar Polen en heeft daar twee maanden verbleven. Hij heeft daarom als Unieburger het recht om opnieuw gedurende de vrije termijn in Nederland te verblijven en mocht niet in bewaring worden gesteld.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft Nederland niet vrijwillig verlaten, maar is gedwongen uitgezet. Eiser verklaart aan het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 1 december 2023 dat hij ongeveer twee maanden na de gedwongen uitzetting weer is teruggekeerd naar Nederland en dat hij Polen in feite niets heeft gedaan. Hij heeft bij een
vriend verbleven en een beetje illegaal gewerkt. Hij had in Polen geen eigen woonruimte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze verklaringen niet aangetoond dat hij in Polen een leven heeft opgebouwd en dat hij daarmee zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd.¹
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a, 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser voert aan dat deze gronden hem niet mogen worden tegengeworpen, omdat hij als Unieburger rechtmatig verblijf heeft. Dit betoog slaagt niet, gelet op wat onder 3. is overwogen. De rechtbank stelt vast dat eiser de lichte gronden niet heeft betwist. Ook deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Hieruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
De inspanningsverplichting en de voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris tijdens de strafrechtelijke detentie en na de inbewaringstelling onvoldoende heeft gedaan om de uitzetting naar Polen voor te bereiden. Er is nog geen vertrekgesprek gevoerd met eiser, en de vlucht is pas aangevraagd op 8 december 2023.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de registratiekaart DJI blijkt dat eiser op 19 november 2023 in strafrechtelijke detentie is geplaatst, waarbij de einddatum 27 januari 2024 zou zijn. Het was dus niet op voorhand duidelijk voor de staatssecretaris dat de strafrechtelijke detentie van eiser al op 1 december 2023 zou eindigen. Uit vaste rechtspraak² volgt dat de staatssecretaris in dat geval geen verplichting heeft om tijdens de strafrechtelijke detentie al inspanningen te verrichten om een daaropvolgende maatregel van bewaring zo kort mogelijk te laten duren. De rechtbank is verder van oordeel dat de
1. Vergelijk in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, C-719/19 (F.S. tegen Nederland).
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:17.
staatssecretaris de uitzetting van eiser na de inbewaringstelling voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Op 5 december 2023 heeft de staatssecretaris het OM geraadpleegd en op 8 december 2023 heeft is een vlucht aangevraagd. Verder heeft de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting toegelicht dat het de bedoeling was om op 8 december 2023 met eiser een vertrekgesprek te voeren, maar dat dit door overmacht niet is gelukt. De regievoerder kon ’s ochtends namelijk geen contact krijgen met de afdeling in het detentiecentrum waar eiser verblijft, en ’s middags was een gesprek niet mogelijk omdat als gevolg van een incident in het detentiecentrum iedereen ingesloten was. Deze toelichting volstaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft contact met de stichting Barka, die zich bezighoudt met de opvang van mensen uit Polen. Hij werkt dus wel aan het vinden van werk en huisvesting.
9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder heeft eiser zijn contact met de stichting Barka en de begeleiding die hij daar zou krijgen, niet concreet gemaakt. De staatssecretaris hoefde daarin dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.