ECLI:NL:RBDHA:2023:21085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.14612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in het kader van medische behandeling en terugkeer naar Noord-Irak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 december 2023, wordt de aanvraag van eiseres, een Iraakse vrouw van 76 jaar, om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) behandeld. Eiseres heeft in het verleden meerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend, die zijn afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 december 2022 de aanvraag van eiseres afgewezen, met als reden dat de noodzakelijke medische zorg in Noord-Irak beschikbaar zou zijn. Eiseres betwist deze conclusie en stelt dat de zorg feitelijk niet toegankelijk is in haar land van herkomst, mede door haar slechte gezondheidstoestand en de omstandigheden in Irak.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de toegankelijkheid van medische zorg voor eiseres in Noord-Irak. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft getoetst of er sprake is van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en een nadere motivering te geven over de vraag of eiseres recht heeft op bescherming op grond van artikel 8 EVRM.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn vastgesteld. De staatssecretaris moet binnen acht weken na deze tussenuitspraak het gebrek herstellen, en eiseres krijgt de gelegenheid om binnen vier weken daarop te reageren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14612

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 3 mei 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening. [1] Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

Totstandkoming van het besluit
1. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit, is afkomstig uit Noord-Irak en is geboren in 1947. Zij is in 2015 afgereisd naar Nederland en zij heeft sindsdien meerdere aanvragen ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Op 8 februari 2018 is haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en is aan haar een terugkeerbesluit opgelegd. Deze beslissing is onherroepelijk. Op 25 juli 2019 diende eiseres een aanvraag in om een verblijfsvergunning regulier om te verblijven bij haar echtgenoot in Nederland. Met het besluit van 5 november 2019 is die aanvraag afgewezen. De echtgenoot van eiseres is in 2020 overleden. Als gevolg daarvan heeft eiseres het bezwaar tegen de afwijzing van de aangevraagde verblijfsvergunning begin 2021 ingetrokken.
1.1.
Eiseres diende vervolgens op 29 december 2021 een aanvraag in voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op grond van dit artikel wordt een vreemdeling niet uitgezet zolang het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. De staatssecretaris heeft eiseres op 30 maart 2022 en op 4 oktober 2022 voorlopig uitstel van vertrek verleend, in afwachting van zijn definitieve beslissing. Met het besluit van 5 december 2022 heeft hij de aanvraag van eiseres afgewezen. Deze afwijzing is gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA).
Het BMA-Advies
2. Het advies van BMA waarop de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd, is opgesteld op basis van de medische informatie die door de behandelaars van eiseres is verstrekt. Hieruit volgt onder meer dat eiseres gediagnostiseerd is met diabetes mellitus type 2. Ook is zij blind aan haar rechteroog en zeer slechtziend met het andere oog. Uit de aangeleverde medische informatie volgt dat eiseres op dat moment onder actieve behandeling stond van de huisarts en de oogarts. Daarnaast gebruikte zij medicatie, onder andere voor haar diabetes.
2.1.
BMA heeft op basis van deze gegevens geconcludeerd dat bij het uitblijven van een behandeling van haar diabetes in het geval van eiseres een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Voor haar oogheelkundige problematiek voorziet BMA geen medische noodsituatie op korte termijn, omdat het zicht van eiseres al zo slecht is dat zij als functioneel blind moet worden beschouwd. BMA heeft vervolgens in het advies gesteld dat de voor eiseres noodzakelijke behandeling en medicatie voorhanden zijn in het land van herkomst.
2.2.
BMA heeft verder in het advies opgenomen dat eiseres in staat is om te reizen. Daarbij dient zij vanwege haar slechte zicht begeleid te worden door een betrokken mantelzorger of een onafhankelijke derde. Daarbij hoeft het niet te gaan om een medisch geschoolde professional.
Feitelijke toegankelijkheid medische zorg
3. Eiseres voert aan dat de medische zorg die zij nodig heeft feitelijk voor haar niet toegankelijk is in Noord-Irak. Zij verwijst in dit kader naar het artikel ‘Iraqi Experts Consensus on the Management of Type 2 Diabetes/Prediabetes in Adults’ uit 2020. Uit dit artikel volgt dat er een groot verschil is in het niveau van de behandeling van diabetes tussen publieke en private zorginstellingen in Irak en dat de vraag in hoeverre een patiënt toegang heeft tot zorg afhankelijk is van diens inkomen. Uit het BMA-advies volgt dat de medicatie en behandeling die eiseres nodig heeft beschikbaar zijn bij private instellingen. De staatssecretaris mocht er niet zonder meer van uitgaan dat eiseres toegang heeft tot deze private instellingen, aldus eiseres. Verder betoogt zij dat het voor haar onmogelijk is om in haar land van herkomst zorg te ontvangen, nu zij gezien haar ouderdom en gezichtsproblemen niet in staat is om zelfstandig te reizen.
3.1.
Uit vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het volgens punt 186 van het arrest Paposhvili [3] aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM. Als hij dit bewijs heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres hierin niet is geslaagd. Nog daargelaten of het door eiseres aangehaalde artikel de actuele situatie in (Noord-)Irak beschrijft, voert de staatssecretaris terecht aan dat de daarin omschreven situatie algemeen van aard is en onvoldoende zegt over de situatie van eiseres. Dat er verschillen bestaan in de kwaliteit van zorg tussen publieke en private zorginstellingen betekent op zichzelf nog niet dat de behandeling die eiseres nodig heeft niet in een publieke zorginstelling voorhanden is. Daarnaast heeft eiseres, alleen al omdat zij niet heeft aangetoond wat de daadwerkelijke kosten bedragen van de volgens BMA aanwezige behandeling, niet aannemelijk gemaakt dat zij om financiële redenen feitelijk geen toegang heeft tot deze zorg. Verder staat vast dat eiseres in Nederland financieel wordt ondersteund door haar kinderen en heeft zij niet weersproken dat deze steun kan worden voortgezet als zij terug zou keren naar haar land van herkomst. Zij heeft weliswaar gesteld dat die steun niet toereikend zal zijn om de medische kosten in Noord-Irak mee te kunnen financieren, maar nu zij geen inzage heeft gegeven in die kosten, kan aan die stelling geen waarde worden gehecht.
3.2.1.
Ook waar het gaat om de fysieke beperkingen van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aan de feitelijke toegankelijkheid van haar medische behandeling in de weg staan. Weliswaar is niet in geschil dat eiseres vanwege haar slechte zicht afhankelijk is van hulp van derden, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in haar land van herkomst niet over die hulp kan beschikken. In dat kader acht de rechtbank het volgende van belang. Ten tijde van het bestreden besluit woonden vier van de zoons van eiseres in Nederland, onder wie de zoons met wie zij zelf destijds Nederland is ingereisd. Eén van deze zoons is genaturaliseerd. De andere zoons hadden ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf in Nederland, aangezien hun asielaanvragen onherroepelijk waren afgewezen. Aan ieder van hen is ook een terugkeerbesluit opgelegd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat verwacht mag worden dat deze zoons met eiseres terugreizen naar Irak, zodat niet in te zien is waarom eiseres niet kan worden ondersteund. De enkele stelling van eiseres dat de zoons verwikkeld zijn in nieuwe asielprocedures of deze voorbereiden, is hiervoor onvoldoende. Dat de zoons mogelijk in de toekomst alsnog een asielstatus kunnen verwerven is immers een onzekere, toekomstige gebeurtenis waar ten tijde van het bestreden besluit geen rekening mee kon worden gehouden.
3.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris het besluit moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM?
4. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet getoetst is of er sprake is van beschermingswaardig familie- of gezinsleven of privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Zij meent dat uit de arresten van het Hof van Justitie van 22 november 2022 (Cannabis, ECLI:NL:C:2022:913) en van 8 mei 2018 (K.A. e.a. (Gezinshereniging in België) EU:C:2018:308) volgt dat die beoordeling wel had moeten plaatsvinden.
4.1.
Op zitting heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat er in het geval van eiseres inderdaad aanleiding bestond om opnieuw te beoordelen of er in haar geval sprake was van beschermingswaardig familie- of gezinsleven op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Nu die beoordeling in het bestreden besluit niet heeft plaatsgevonden, staat daarmee vast dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en daarom een gebrek vertoont. De staatssecretaris heeft geprobeerd om dit gebrek te herstellen door in het verweerschrift een nadere motivering van het besluit te geven. De rechtbank acht deze motivering echter onvoldoende. Zij overweegt hierover als volgt.
4.2.
De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat het terugkeerbesluit dat op 8 februari 2018 aan eiseres is opgelegd nog altijd gehandhaafd kan blijven, omdat de sindsdien gebleken omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat de terugkeer van eiseres strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris neemt aan dat er tussen eiseres en haar genaturaliseerde zoon een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat (more than normal emotional ties) in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat dit niet doorslaggevend is, aangezien eiseres relatief kort in Nederland verblijft en relatief lange tijd zelfstandig in Noord-Irak heeft gewoond zonder deze zoon. Zij kan met haar uitgeprocedeerde kinderen terugreizen naar Noord-Irak en op afstand contact houden met haar genaturaliseerde zoon. Verder heeft de staatssecretaris relevant geacht in het kader van het privéleven van eiseres dat de medische behandeling die zij nodig heeft ook aanwezig is in Noord-Irak.
4.3.
De rechtbank acht de bovenstaande nadere motivering uit het verweerschrift niet toereikend. Zoals ook volgt uit WI 2020/16, dient bij een beoordeling van de vraag of sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM een belangenafweging worden gemaakt waarbij alle relevante feiten en omstandigheden dienen te worden betrokken. Niet is gebleken dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden die een rol kunnen spelen bij deze belangenafweging. Er is niet in geschil dat de gezinssituatie van eiseres sinds het uitvaardigen van het terugkeerbesluit in 2018 en de afwijzing van haar aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in 2019 wezenlijk is veranderd. De staatssecretaris heeft eiseres echter sindsdien niet in de gelegenheid gesteld om haar situatie toe te lichten. Zoals eiseres in dit kader tevens terecht heeft aangevoerd, is daarbij ook van belang dat de staatssecretaris eiseres niet heeft gehoord in bezwaar. Gelet op het voorgaande kon de staatssecretaris zich in dit geval niet op het standpunt stellen dat in dit geval op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb van horen kon worden afgezien.
Bestuurlijke lus
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
5.1.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het onder 4.1 tot en met 4.3 vastgestelde gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, zal hij het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM alsnog nader moeten onderzoeken en zal hij haar in de gelegenheid moeten stellen om hierover te worden gehoord. Vervolgens dient de staatssecretaris aan de hand van dit onderzoek een nadere motivering te geven over de vraag of aan eiseres bescherming toekomt op grond van artikel 8 van het EVRM.
Termijn
6. Om de staatssecretaris de gelegenheid te geven om het nader onderzoek uit te voeren en hiervoor een hoorzitting te organiseren, bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen de staatssecretaris het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het verdere verloop van deze procedure
7. Als de staatssecretaris geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, binnen twee weken meedelen aan de rechtbank.
7.1.
Als de staatssecretaris wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de aanvullende motivering. In beide gevallen en in de situatie dat de staatssecretaris de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Einduitspraak
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing genomen wordt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de aanvullende motivering van de staatssecretaris daarop te reageren;
 houdt verder iedere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.24915.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:571.
3.EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.