In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [A]' op 13 juni 2022 was afgewezen. In het primaire besluit werd ook bepaald dat verzoekster zich onmiddellijk naar Griekenland diende te begeven.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de werking van het besluit van 13 juni 2022 niet geschorst wordt, ook niet als er bezwaar is gemaakt. Verzoekster heeft een voldoende spoedeisend belang, en verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft besloten dat verzoekster niet uit Nederland verwijderd mag worden totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden en dat verweerder ook de proceskosten van verzoekster, tot een bedrag van € 759,00, moet betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en is openbaar gemaakt op 2 januari 2023.