ECLI:NL:RBDHA:2023:21075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, die in een procedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betrokken was, had bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting naar Kroatië. Op 26 oktober 2023 was verzoeker geïnformeerd over zijn uitzetting, waarna hij op 15 november 2023 bezwaar maakte en tegelijkertijd vroeg om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen. Echter, op 19 november 2023 trok verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, met het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat er al eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was bepaald dat verzoeker niet mocht worden overgedragen aan Kroatië. Dit betekende dat verweerder niet tegemoet was gekomen aan verzoeker in de procedure bij de rechtbank. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zich had moeten wenden tot de Afdeling voor zijn bezwaren en dat het indienen van een tweede verzoek bij de rechtbank niet nodig was. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is openbaar uitgesproken op 15 december 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36115
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 oktober 2023 aan verzoeker meegedeeld dat hij op
20 november 2023 om 12.45 uur wordt overgedragen aan Kroatië (feitelijke uitzetting).
Verzoeker heeft op 15 november 2023 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Op diezelfde dag heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat hij - zolang niet is beslist op zijn bezwaar tegen de feitelijke uitzetting - niet mag worden overgedragen aan Kroatië.
Op 19 november 2023 heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de procedure voor het treffen van een voorlopige voorziening. Als een verzoek om
voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Dit omdat op 15 november 2023 door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) naar aanleiding van een daar op 2 november 2023 door verzoeker ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening al is bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië.1 Dat betekent dus niet dat verweerder in de procedure bij de rechtbank is tegemoetgekomen aan verzoeker. Daar komt bij dat verzoeker in feite ook niet bij deze rechtbank een (tweede) verzoek om een voorlopige voorziening had hoeven in te dienen, omdat hij dat al op 2 november 2023 had gedaan bij de Afdeling. Verzoeker had zich naar aanleiding van het bericht over de feitelijke uitzetting moeten wenden tot de Afdeling om zijn bezwaren daartegen en het verzoek in dat kader met spoed onder de aandacht van de Afdeling te brengen. Dat de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter en het indienen van het onderhavige verzoek bij deze rechtbank elkaar net heeft gekruist, maakt het voorgaande niet anders.
5. Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
1 Zaaknummer: 202306742/2/V3.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.