In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 juli 2023, zijn twee asielzoekers, aangeduid als eisers, in beroep gegaan tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden asielaanvragen ingediend op 18 november 2021, maar de Staatssecretaris had niet tijdig beslist op deze aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op 17 januari 2022 door de Staatssecretaris aan Italië waren voorgesteld voor terugname op basis van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek op 18 maart 2022 geaccepteerd, maar de Staatssecretaris heeft de aanvragen van eisers pas op 6 oktober 2022 in behandeling genomen, omdat de overdracht aan Italië niet binnen de gestelde termijn had plaatsgevonden.
De rechtbank heeft overwogen dat de eisers op 18 september 2022, zes maanden na de acceptatie door Italië, recht hadden op een beslissing op hun aanvragen. Echter, op basis van een besluit van de Staatssecretaris, WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 van kracht werd, zijn de beslistermijnen voor asielaanvragen met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de termijn voor het beslissen op de aanvragen van eisers nog niet was verstreken op het moment dat zij ingebrekestellingen indienden. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestellingen prematuur waren, waardoor de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 11 juli 2023. De eisers hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na verzending.