In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank constateert dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, vooral door de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om in het belang van [minderjarige] met elkaar te communiceren. De rechtbank heeft eerder hulpverlening ingezet, waaronder Ouderschap Blijft en VUHP, maar deze trajecten zijn niet van de grond gekomen door het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders. De rechtbank benadrukt dat het noodzakelijk is dat de ouders individuele hulpverlening ontvangen om de spanningen te verminderen en om te kunnen werken aan een gezamenlijke opvoeding.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank is van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de onrust die de ouders veroorzaken. De rechtbank heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van een jaar, tot 15 december 2024. De gecertificeerde instelling moet zorgen voor duidelijke afspraken over de zorgregeling en toezien op de naleving hiervan. De rechtbank hoopt dat de ouders met individuele hulpverlening aan de slag gaan, zodat de situatie voor [minderjarige] kan verbeteren.