ECLI:NL:RBDHA:2023:21019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
C/09/656874 / JE RK 23-2270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ouderschap en ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank constateert dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, vooral door de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om in het belang van [minderjarige] met elkaar te communiceren. De rechtbank heeft eerder hulpverlening ingezet, waaronder Ouderschap Blijft en VUHP, maar deze trajecten zijn niet van de grond gekomen door het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders. De rechtbank benadrukt dat het noodzakelijk is dat de ouders individuele hulpverlening ontvangen om de spanningen te verminderen en om te kunnen werken aan een gezamenlijke opvoeding.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank is van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de onrust die de ouders veroorzaken. De rechtbank heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden voor de duur van een jaar, tot 15 december 2024. De gecertificeerde instelling moet zorgen voor duidelijke afspraken over de zorgregeling en toezien op de naleving hiervan. De rechtbank hoopt dat de ouders met individuele hulpverlening aan de slag gaan, zodat de situatie voor [minderjarige] kan verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/656874 / JE RK 23-2270
Datum uitspraak: 15 december 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het herstelrekest met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 november 2023;
  • het e-mailbericht van de vader van 10 november 2023;
  • het e-mailbericht van de vader met bijlagen van 25 november 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder met bijlagen van 27 november 2023;
  • de drie e-mailberichten van de vader van 27 november 2023;
  • het e-mailbericht van de vader van 28 november 2023;
  • de tien e-mailberichten van de vader met bijlagen van 29 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren bij de meervoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 1 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de moeder.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 15 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De ouders blijven elkaar diskwalificeren en zijn meer bezig met het aangaan van een (juridische) strijd, dan kijken wat het meest in het belang van [minderjarige] is. Er is getracht hulpverlening in te zetten, maar dit is niet van de grond gekomen. In de thuissituatie bij de moeder is er opvoedondersteuning van [bedrijfsnaam] ingezet. Dit is beëindigd nadat de moeder geen hulpvraag meer had. De hulpverlening van Ouderschap Blijft en VUHP is niet van de grond gekomen. De vader wil niet meewerken aan VUHP omdat hij meent dat er bij hem thuis geen zorgen zijn. De ouders zijn beiden geadviseerd om individuele hulpverlening aan te gaan om hetgeen wat tussen de ouders heeft plaatsgevonden te verwerken en te reflecteren op hun eigen rol in de communicatie met de andere ouder. De ouders hebben dit advies niet opgevolgd. Zij zijn op dit moment niet voldoende (intrinsiek) gemotiveerd voor hulpverlening.
De Raad maakt zich zorgen over de impact van de aanhoudende spanning en strijd tussen de ouders. [minderjarige] zit klem tussen de ouders, waardoor zij geen onbelast contact kan hebben met beide ouders. De Raad ziet in dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling gelet op de opstelling van ouders lastig is. De Raad vindt het echter noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling door blijft lopen. [minderjarige] is nog jong en de Raad voorziet dat er rondom de omgang en de overdrachtsmomenten incidenten blijven voorvallen tussen de ouders, soms met inzet van de politie. De gecertificeerde instelling heeft een aantal keren een bemiddelde rol kunnen vervullen. De Raad ziet daarin ook nu nog een taak voor de gecertificeerde instelling weggelegd. Daarnaast dient verder onderzocht te worden welke opties er zijn om voor [minderjarige] de bedreiging in haar ontwikkeling weg te nemen en wat de consequenties van die opties zijn.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting van 10 augustus 2023 drie opties geschetst. De eerste is dat [minderjarige] opgroeit bij een van de ouders en het contact met de andere ouder verliest. De tweede optie is dat [minderjarige] opgroeit in een pleeggezin en op regelmatige basis contact heeft met (een van) de ouders. De derde optie is dat de ouders het conflict achter zich laten en [minderjarige] gezamenlijk opvoeden. Deze laatste optie is het meest positief voor [minderjarige] maar deze optie lijkt in de praktijk onhaalbaar. Dat betekent dat er moet worden gekozen voor de minst schadelijke optie. De gecertificeerde instelling lijkt voor de eerste optie te kiezen. De Raad meent dat nog onvoldoende uitgezocht is wat de consequenties hiervan zijn, nu het verliezen van het contact met een van de ouders ook heel schadelijk is voor [minderjarige] . De komende tijd moet hier dan ook meer onderzoek naar gedaan worden. De Raad hoopt echter dat de ouders het niet zover laten komen en met zichzelf aan de slag gaan. Mogelijk kan alsnog gestart worden met een traject parallel-solo-ouderschap. Daarbij richten beide ouders zich op de eigen opvoedsituatie en houden zij zich niet meer bezig met wat er bij de andere ouder gebeurt. Parallel-solo-ouderschap brengt echter wel met zich mee dat er een minimale communicatie moet zijn tussen de ouders en daarom is het nodig dat de ouders eerst individuele hulpverlening aangaan. Ter zitting is nog als mogelijkheid naar voren gebracht dat bij de ouders de MASIC kan worden afgenomen. Dit is een relatief nieuw meetinstrument, waarbij er aan de hand van een aantal oudergesprekken wordt gekeken naar (ex)partnergeweld en wat de ouders nodig hebben om stappen te kunnen zetten. Dat biedt mogelijk meer inzicht in de individuele problematiek van beide ouders.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de gecertificeerde instelling aangevoerd dat er geprobeerd is Ouderschap Blijft in te zetten. Jeugdformaat heeft echter aangegeven dat de ouders eerst individuele hulpverlening moeten starten, voordat gestart kan worden met een gezamenlijk traject. Dat is echter niet opgestart door de ouders. Daarna is de gecertificeerde instelling overgegaan tot de inzet van VUHP, als laatste middel. Ook dat traject is door de houding van de ouders niet van de grond gekomen. Daarnaast zijn binnen het kader van de ondertoezichtstelling alle juridische wegen doorlopen om een verandering aan te brengen in de situatie. De zorgregeling is meermaals door de rechter gewijzigd. Er is een schriftelijke aanwijzing gegeven tot nakoming van de zorgregeling. Deze schriftelijke aanwijzing is ook bekrachtigd waarbij er ook een dwangsom aan moeder is opgelegd. Al deze middelen hebben niet bijgedragen tot het doorbreken van het patroon van het niet hebben van onbelast contact door [minderjarige] met haar beide ouders. De gecertificeerde instelling meent dan ook dat er binnen de ondertoezichtstelling geen mogelijkheden meer zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. De Raad heeft het traject parallel-solo-ouderschap geopperd. De ouders zijn daar in eerste instantie voor aangemeld, maar Jeugdformaat heeft besloten eerst te starten met Ouderschap Blijft. Dat traject kwam niet van de grond, omdat er nog teveel wantrouwen is tussen de ouders. Daar moeten de ouders eerst middels individuele hulpverlening mee aan de slag. De gecertificeerde instelling kan echter geen individuele hulpverlening aan de ouders opleggen. Zij moeten zelf die stap zetten. De gecertificeerde instelling heeft ook overwogen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een neutraal pleeggezin, maar dit wordt niet in het belang van [minderjarige] geacht. Dit is namelijk heel schadelijk voor [minderjarige] , terwijl er geen zorgen zijn over het ouderschap van beide ouders afzonderlijk. Het probleem zit in hun onderlinge verstandhouding. De gecertificeerde instelling meent daarom dat er geen taak meer voor haar is weggelegd. De ondertoezichtstelling is niet enkel bedoeld om als politieagent te fungeren voor het nakomen van de zorgregeling. Indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, verzoekt de gecertificeerde instelling een duidelijke opdracht aan de gecertificeerde instelling mee te geven. Daarnaast geeft de gecertificeerde instelling in overweging om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te dragen aan een andere gecertificeerde instelling. Beide ouders hebben namelijk onvoldoende vertrouwen in de huidige gecertificeerde instelling.
4.2.
De vader heeft ingestemd met het verzochte. De vader heeft naar voren gebracht dat hij zich zorgen maakt om de emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Ondanks diverse rechterlijke beslissingen blijft de moeder de zorgregeling niet nakomen, waardoor de vader genoodzaakt is de politie in te schakelen. De vader ziet de ondertoezichtstelling als stok achter de deur om omgang te hebben met [minderjarige] . Het is van groot belang dat [minderjarige] contact heeft met de vader, met wie zij een goede band heeft. De vader zorgt goed voor [minderjarige] en is in staat om haar rust en regelmaat te bieden. [minderjarige] geeft vaak aan dat zij de vader mist. De vader vindt het kwalijk dat de Raad en de gecertificeerde instelling aangeven dat hij individuele hulpverlening nodig heeft zonder dat dit wordt onderbouwd. De vader hoeft geen trauma’s te verwerken en heeft de partnerrelatie al afgesloten. De vader wil overal aan meewerken, ook als dat betekent dat hij met een psycholoog moet praten. De vader wil alleen wel weten hoe de onderzoeksopdracht naar de psycholoog wordt geformuleerd. De vader erkent dat hij soms op ernstige aantijgingen van de moeder reageert, terwijl hij dit beter niet kan doen. De vader voelt zich echter machteloos door de leugens die er over hem worden verspreid. Volgens de vader lukt het de ouders periodes wel om op een normale manier te communiceren, totdat de moeder weer besluit de zorgregeling niet na te komen. De vader heeft al eerder geopperd om een psychologisch onderzoek naar beide ouders te doen. Hij wil daar nog steeds aan meewerken, zodat duidelijk wordt waar de problematiek ligt.
4.3.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft. De afgelopen jaren zijn er voldoende kansen geboden om aan de eigen problematiek en de onderlinge verstandhouding te werken. Als laatste redmiddel is er een aanmelding gedaan voor VUHP. De vader wil hier echter niet aan meewerken. De moeder geeft verder aan dat zij al meermaals heeft voorgesteld om naar een mediator te gaan, maar ook hier krijgt zij geen reactie op. De moeder geeft aan dat zij het afgelopen jaar wel aan zichzelf heeft gewerkt. Zij voert gesprekken met een psycholoog. Het gaat goed met de moeder en zij richt zich op de toekomst met [minderjarige] . De moeder heeft in tegenstelling tot de vader altijd meegewerkt aan de hulpverlening. De ondertoezichtstelling heeft de situatie voor [minderjarige] niet verbeterd. De moeder heeft namelijk nog altijd grote zorgen over het welzijn van [minderjarige] . [minderjarige] komt geregeld overstuur terug van de bezoeken aan de vader. [minderjarige] huilt vaak, slaapt slecht en geeft aan niet meer naar de vader te willen. Soms was het gedrag van [minderjarige] zo ernstig dat de moeder zich genoodzaakt voelde om [minderjarige] tijdelijk niet naar de vader te laten gaan. De gecertificeerde instelling heeft het contact tussen de ouders een tijd verboden. Ook toen ging het niet beter met [minderjarige] . De rechtszaken zorgen volgens de moeder ook niet voor een verbetering in de situatie. Dit zorgt namelijk voor veel spanning bij de moeder en [minderjarige] . De moeder wil overal aan meewerken, maar als de vader dit blijft weigeren dan heeft het geen zin. De moeder denkt dat het beter is om het gedwongen kader af te sluiten. De moeder verwacht dat de druk dan wat wegvalt. De frequente rechtszaken helpen niet in het onderlinge contact. De moeder hoopt dat de ouders zonder de ondertoezichtstelling beter in staat zijn om afspraken met elkaar te maken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] nog onverminderd aanwezig zijn. De zorgen zijn gelegen in de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. De ouders hebben geen vertrouwen in de veiligheid van de thuissituatie bij de andere ouder. Ook zijn de ouders niet in staat om in het belang van [minderjarige] met elkaar te communiceren. Verder lukt het de ouders onvoldoende om uitvoering te geven aan de door de rechtbank opgelegde zorgregeling, waarbij er geregeld sprake is van onrust bij de overdrachtsmomenten. De rechtbank benadrukt dat beide ouders de zorgregeling moeten nakomen, waarbij de overdracht op een rustige en ontspannen manier moet verlopen. Het is nu zelfs voorgekomen dat de politie eraan te pas moet komen en dat is uiterst schadelijk voor [minderjarige] . De rechtbank constateert dat er de afgelopen jaren al diverse vormen van hulpverlening ingezet zijn, waaronder Ouderschap Blijft en VUHP. De hulpverlening komt echter niet van de grond, omdat de ouders eerst een minimaal vertrouwen in elkaar moeten hebben om tot gezamenlijk of parallel-solo-ouderschap te komen. Daartoe is het nodig dat de ouders individuele hulpverlening ontvangen. De sleutel hiervoor ligt echter bij de ouders, nu zij dit moeten opstarten. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat de driejarige [minderjarige] de dupe is van de spanningen en conflicten tussen de ouders en hierdoor geen onbelast contact kan hebben met beide ouders. De rechtbank vreest dat dit grote gevolgen heeft voor haar ontwikkeling, zowel op korte als op langere termijn. In dat licht bezien acht de rechtbank het dan ook noodzakelijk dat er de komende periode gedwongen hulpverlening bij het gezin betrokken blijft. De rechtbank realiseert zich daarbij dat de mogelijkheden binnen een ondertoezichtstelling beperkt zijn. De komende tijd dient de gecertificeerde instelling nog te bezien of het traject parallel-solo-ouderschap passend is en kan worden ingezet, met of zonder voorafgaande individuele hulpverlening aan de ouders. Door dit traject zouden de ouders meer leren focussen op de eigen opvoedsituatie, zonder zich bezig te houden met de opvoeding van de andere ouder. De ouders dienen zich te realiseren dat de ondertoezichtstelling niet (langer) het doel heeft om de opvoedsituatie bij de andere ouders te onderzoeken. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat bij beide ouders al is geconstateerd dat zij goed genoeg ouderschap bieden. De gecertificeerde instelling dient in het belang van [minderjarige] te zorgen voor duidelijkere afspraken over de uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, zodat hierover geen misverstanden tussen ouders kunnen bestaan en dient op de naleving hiervan toe te zien. Indien er conflicten blijven bestaan over de uitvoering van de zorgregeling, ligt het op de weg van de ouders dan wel de gecertificeerde instelling om zich hiervoor tot de rechtbank te wenden.
5.3.
Gelet op de hardnekkige strijd waarin de ouders met elkaar zijn verwikkeld en de stappen die er nog gezet moeten worden, acht de rechtbank de verzochte termijn van een jaar passend en geboden. De rechtbank zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 15 december 2023 tot 15 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. van den Dries, mr. L. Koper en mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.