ECLI:NL:RBDHA:2023:20937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van vreemdelingenbewaring en de duur van ophouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, was op 23 november 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld. Hij betwistte de rechtmatigheid van deze bewaring en voerde aan dat hij onterecht van zijn vrijheid was beroofd, omdat zijn strafrechtelijke detentie op datzelfde moment was geëindigd. De rechtbank heeft de zaak op 4 december 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring rechtmatig was, omdat de ophouding binnen de wettelijke termijn van zes uren viel en de gronden voor de bewaring niet waren betwist. Eiser voerde ook aan dat de maatregel van bewaring niet was voorzien van een rechtsgeldige elektronische handtekening, maar de rechtbank heeft bevestigd dat dit wel het geval was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was dan de maatregel van bewaring, gezien de risico's dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37274
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Inleiding

Op 23 november 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Tribak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1985.
Het voortraject
2. Eiser stelt dat zijn strafrechtelijke detentie op 23 november 2023 om 8.00 uur of
9
is geëindigd. Dit is namelijk het tijdstip waarop strafrechtelijk gedetineerden gewoonlijk worden vrijgelaten. Hij is vervolgens pas om 13:45 uur op vreemdelingenrechtelijke titel opgehouden en om 19:40 uur in bewaring gesteld. Volgens eiser heeft verweerder hem dus van 8:00 uur of 9.00 uur tot 12:45 uur zijn vrijheid ontnomen, zonder dat daarvoor een geldige titel was. Ook heeft de ophouding te lang geduurd. Er moet daarom volgens eiser een belangenafweging plaatsvinden. Eiser brengt in dat verband naar voren dat verweerder tijdens het strafrecht en de bewaring niet heeft
gewerkt aan de medische overdracht, en dat sprake is van medische en psychische problemen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van ophouding, dat op ambtseed is opgemaakt, staat dat eiser op 23 november 2023 om 12:45 uur is overgenomen en opgehouden aansluitend aan strafrechtelijke detentie. Eiser is vervolgens om 13:45 uur aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. Hieruit blijkt dat de strafrechtelijke detentie in het geval van eiser om 12:45 uur is geëindigd, waarna hij is overgebracht en om 13:45 is opgehouden. De rechtbank ziet in de stelling van eiser dat gedetineerden normaliter tussen 8:00 uur en 9:00 uur uit strafrechtelijke detentie worden ontslagen, geen aanleiding om niet uit te gaan van de informatie het proces-verbaal omdat dit op ambtseed is opgemaakt. Dat dit volgens eiser altijd de normale gang van zaken is, betekent immers niet dat ook eiser tussen 8:00 en 9:00 ontslagen is uit strafrechtelijke detentie. Eiser heeft dit verder ook niet met stukken onderbouwd. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de ophouding te lang heeft geduurd. Uit het proces-verbaal blijkt dat de ophouding is aangevangen om 13:45 uur en eiser is om 19:40 uur in bewaring gesteld. Dat is binnen de wettelijke termijn van zes uren.1 Nu er geen sprake is van een gebrek in het voortraject, behoeven de punten die eiser in het kader van een eventuele belangenafweging naar voren heeft gebracht geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De ondertekening van de maatregel van bewaring
4. Eiser betoogt dat niet duidelijk is of de maatregel van bewaring voorzien is van een rechtsgeldig elektronische handtekening.
5. De rechtbank heeft in het digitale dossier gecontroleerd of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldig elektronische handtekening en vastgesteld dat dit het geval is.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen
1. Artikel 50a, eerste lid, van de Vw.
hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Ten eerste is er sprake van een moeilijke overdracht, waarbij veel moet worden geregeld om aan de voorwaarden in het BMA-rapport te voldoen. Verweerder is daar nog niet mee begonnen. Verder heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, die pas op 30 januari 2024 op zitting zal worden behandeld. Hij mag dit overigens niet in Nederland afwachten. Ook heeft hij medische en psychische problemen. Als zijn stressniveau omhoog gaat, gaat hij zichzelf snijden. Verweerder moet bij de evenredigheidstoets alle omstandigheden meewegen, en heeft dit niet gedaan.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder wel alle relevante omstandigheden meegenomen. Over de medische en psychische situatie van eiser heeft verweerder overwogen dat eiser door een GGD-arts is onderzocht, die heeft vastgesteld dat hij detentiegeschikt is. Verder is er medische zorg in het detentiecentrum, die gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Gesteld nog gebleken is dat de zorg in het detentiecentrum voor eiser niet toereikend is. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat er, gelet op de gronden en de motivering daarvan, een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser al heel lang illegaal in Nederland verblijft en heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Een lichter middel, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) biedt daarom onvoldoende garantie dat eiser daadwerkelijk naar Marokko zal terugkeren. Verweerder hoefde daarom in de moeilijke overdracht en de voorlopige voorziening die pas over twee maanden zal worden behandeld, geen aanleiding te zien om te een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.