In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bezwaar heeft gemaakt. Het primaire besluit, genomen op 15 juni 2023, wees de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de bezwaarprocedure in Nederland kan afwachten zonder dat hij wordt uitgezet.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijke spoed, wat betekent dat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker afgewogen tegen die van verweerder. Verweerder heeft in een brief van 15 september 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. Gezien de overeenstemming tussen partijen dat verzoeker voorlopig niet moet worden uitgezet, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De vergoeding is vastgesteld op € 837,- voor de rechtsbijstand door de gemachtigde, en verweerder moet ook het griffierecht van € 184,- aan verzoeker vergoeden. De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten totdat de beslissing op bezwaar aan verzoeker is bekendgemaakt. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens - Kleijn, en is openbaar uitgesproken.