ECLI:NL:RBDHA:2023:2087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 4 juli 2022 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op de asielaanvraag van eiser, ingediend op 6 december 2021. De staatssecretaris heeft op 2 november 2022 alsnog een besluit genomen en een verblijfsvergunning asiel verleend aan eiser, geldig tot 6 december 2026. Echter, de staatssecretaris heeft ook geconcludeerd dat hij geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen. Eiser heeft op 4 november 2022 de rechtbank laten weten dat hij zijn beroep handhaaft en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank over het verzoek om een (rechterlijke) dwangsom.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsommen aan eiser kan verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft deze kosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de wegingsfactor 'licht' is toegepast omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.