ECLI:NL:RBDHA:2023:20859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
C/09/651860 / KG ZA 23-675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanhouding van lopende procedure kinderrechter inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft eiseres, die gehuwd is geweest met de vader van haar zoon, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De aanleiding voor deze procedure is een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de zoon onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. Eiseres is van mening dat zij als belanghebbende in deze procedure moet worden aangemerkt, maar de kinderrechter heeft haar verzoeken afgewezen. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en vordert in dit kort geding dat de voorzieningenrechter de procedure bij de kinderrechter aanhoudt totdat in hoger beroep is beslist over haar status als belanghebbende.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet mogelijk is om de kinderrechter te instrueren over de rechtsgang in een lopende procedure, wat in strijd zou zijn met de scheiding der machten. Bovendien heeft de kinderrechter al een gemotiveerd oordeel gegeven over de rol van eiseres in de zaak, en het is aan haar om het hoger beroep af te wachten. De voorzieningenrechter benadrukt dat het kort geding niet kan dienen als een verkapt appel en dat de rechterlijke onafhankelijkheid van de kinderrechter voorop staat. Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/651860/ KG ZA 23/675
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 10 augustus 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R. de Graaff te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. Wagter, griffier.
Tevens zijn aanwezig eiseres, vergezeld van mr. Avontuur en namens de Staat mevrouw [Naam] , vergezeld van mr. de Graaf.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiseres] is gehuwd geweest met de heer [Naam vader] (verder ook: de vader). Uit dat huwelijk zijn twee kinderen geboren, een zoon en een dochter. De echtscheiding tussen [eiseres] en [Naam vader], die op 28 mei 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is erg moeizaam verlopen en er zijn nadien diverse procedures tussen de ex-partners gevoerd. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij beschikking van 29 mei 2020 [eiseres] met het eenhoofdig gezag over de dochter belast en de vader met het eenhoofdig gezag over de zoon. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft die beschikking bekrachtigd.
1.2.
De vader is met de zoon eind 2021 naar [land] verhuisd. Op 9 maart 2023 is de zoon met de vader voor vakantie naar Nederland gekomen. Toen hij bij [eiseres] logeerde heeft hij te kennen gegeven door de vader te worden mishandeld en niet meer met hem mee terug te willen gaan naar [land]. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) heeft vervolgens een spoedonderzoek gedaan naar de situatie. De zoon is hangende het onderzoek van de Raad bij [eiseres] gebleven. De Raad heeft op 24 juni 2023 een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland om de zoon onder toezicht te stellen van een gecertificeerde jeugdinstelling en uit huis te plaatsen.
1.3.
De rechtbank heeft in dat kader een bijzonder curator voor de zoon benoemd en een datum bepaald voor de mondelinge behandeling van het verzoek van de Raad op 10 augustus 2023 om 15.30 uur. [eiseres] is bij brief van 18 juli 2023 uitgenodigd om als
informantbij die zitting aanwezig te zijn. Daarbij is medegedeeld dat zij geen stukken zal ontvangen van de rechtbank en als informant ook niet in hoger beroep zal kunnen gaan van de uitspraak.
1.4.
[eiseres] heeft bij brief van 27 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen haar rol als informant en verzocht als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure bij de kinderrechter en zij heeft om kopie van de processtukken verzocht. Zij heeft tevens verzocht – zo nodig – het belang dat zij heeft bij haar verzoek nader mondeling te mogen toelichten. De vader heeft bij mail van 29 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen de verzoeken van [eiseres] .
1.5.
Bij email van 4 augustus 2023 heeft de rechtbank de verzoeken van [eiseres] afgewezen. Daartoe is – kort gezegd – overwogen dat [eiseres] niet als belanghebbende wordt aangemerkt omdat zij geen gezag heeft over de zoon, wat relevant is bij het verzoek om ondertoezichtstelling (OTS) en dat het verzoek om uithuisplaatsing (UHP) niet ertoe strekt dat een machtiging wordt verleend tot plaatsing van de zoon bij [eiseres] . Daarmee heeft de zaak volgens de kinderrechter niet rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van [eiseres] als bedoeld in artikel 798 lid 1 Rv en zal zij slechts worden gehoord als informant. Tevens zal om die reden haar belangenbehartiger niet worden toegelaten bij de besloten zitting.
1.6.
[eiseres] kan zich niet verenigen met deze oordelen van de kinderrechter. Zij wenst als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure en heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen voormelde beslissingen, die zij als beschikkingen van de kinderrechter aanmerkt.
1.7.
[eiseres] vordert in deze kort geding procedure, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de Staat zal bevelen om de procedure bij de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland betreffende de OTS en UHP aan te houden, totdat in hoger beroep is beslist over de vraag of [eiseres] als belanghebbende in die zaak heeft te gelden. De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.8.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.9.
Allereerst heeft de Staat terecht naar voren gebracht dat niet valt in te zien hoe hem door de voorzieningenrechter zou kunnen worden opgedragen een andere rechter te instrueren over de te volgen rechtsgang in een lopende procedure. De scheiding der machten staat daaraan in de weg. Reeds om die reden is de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar. Daar komt nog het volgende bij. Vast staat dat de kinderrechter, na bezwaar van [eiseres] , bij mail van 4 augustus 2023 een gemotiveerd oordeel heeft gegeven over de vraag of [eiseres] als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zaak over OTS en UHP van de zoon. Duidelijk is dat [eiseres] het met het oordeel van de kinderrechter niet eens is en daarom in hoger beroep is gegaan. Dat staat haar vrij, maar zij dient dan het oordeel in hoger beroep af te wachten. Het kort geding kan niet dienen als verkapt appel. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat de zaak in eerste aanleg bij de kinderrechter voortgaat zoals gepland. Het is niet aan de voorzieningenrechter in te grijpen in die rechtsgang. De rechterlijke onafhankelijkheid van de kinderrechter staat voorop. Van enig (ernstig) taakverzuim van de kinderrechter dat noopt tot (een vorm van) onmiddellijk ingrijpen is geen sprake. Het enkele feit dat de kinderrechter kennelijk geen reden heeft gezien [eiseres] te horen alvorens een beslissing te nemen op de door haar gedane verzoeken is onvoldoende voor het gevraagde ingrijpen.
1.10.
Overigens wordt nog aangetekend dat toewijzing van de vordering (zo dat al op enigerlei wijze mogelijk zou zijn) ook strijdig zou zijn met de noodzaak van een snelle beslissing van de kinderrechter. Toewijzing van de vordering in kort geding zou er immers toe leiden dat, in afwachting van de appel beslissing, voorlopig niet zou kunnen worden beslist op het verzoek tot OTS en UHP, terwijl dat nu juist maatregelen zijn die in het algemeen spoedeisend zijn en, in verband met de belangen van het betreffende kind, geen uitstel kunnen dulden.
1.11.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 1.11, en bepaalt dat [eiseres] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 1.11 vermeld;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. M.F. Wagter mr. S.J. Hoekstra-van Vliet