In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 24 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 24 september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 1 december 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging door twee mannen die drugs verkochten voor zijn huis, en dat hij ook vreest voor de moordenaar van zijn broer. De staatssecretaris heeft de moord op de broer van eiser niet als een relevant element in zijn asielrelaas aangemerkt, wat de rechtbank onterecht acht. De rechtbank stelt dat de moord op de broer en het steekincident als aparte incidenten moeten worden beschouwd en dat de staatssecretaris deze niet op geloofwaardigheid heeft beoordeeld.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van relevante elementen in asielzaken.