ECLI:NL:RBDHA:2023:20857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
NL23.31064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Algerijnse nationaliteit met betrekking tot relevante elementen van vervolging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 24 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 24 september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 1 december 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging door twee mannen die drugs verkochten voor zijn huis, en dat hij ook vreest voor de moordenaar van zijn broer. De staatssecretaris heeft de moord op de broer van eiser niet als een relevant element in zijn asielrelaas aangemerkt, wat de rechtbank onterecht acht. De rechtbank stelt dat de moord op de broer en het steekincident als aparte incidenten moeten worden beschouwd en dat de staatssecretaris deze niet op geloofwaardigheid heeft beoordeeld.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van relevante elementen in asielzaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Algerijnse nationaliteit en geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 24 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 24 september 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.De staatssecretaris heeft de afwijzing van eisers asielaanvraag onvoldoende gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Twee mannen verkochten drugs voor eisers huis. Eiser heeft de mannen hier meerdere keren op aangesproken. Hierop heeft eiser problemen met hen gekregen en hebben zij eiser neergestoken. Bij terugkeer vreest eiser door deze mannen gedood te worden. Daarnaast vreest eiser vermoord te worden door de moordenaar van zijn broer.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Steekincident.
De staatssecretaris acht het element “identiteit, nationaliteit en herkomst” geloofwaardig, maar het element “steekincident” niet. Het geloofwaardig geachte element is volgens de staatssecretaris niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Heeft de staatssecretaris de moord op eisers broer ten onrechte niet als relevant element aangemerkt?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte de moord op eisers broer niet als relevant element in zijn asielrelaas heeft aangemerkt. Eiser verklaart in het gehoor namelijk dat hij eerst verklaringen over het steekincident wil afleggen en pas daarna over de moord op zijn broer. Volgens eiser stelt de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om dit asielmotief naar voren te brengen.
6.1.
De staatssecretaris stelt dat de moord op eisers broer niet een afzonderlijk relevant element is in eisers asielrelaas. De verklaringen over de moord op eisers broer zijn betrokken binnen het element ‘steekincident’. Dit blijkt uit zowel het voornemen, het besluit als het verweerschrift. Eiser heeft wat betreft het gestelde steekincident drie verschillende versies naar voren gebracht. Eén van die versies is dat eiser getuige zou zijn geweest van de moord op zijn broer door zijn buurman. Deze buurman zou het – na zijn vrijlating – op eiser hebben voorzien, eiser gevolgd zijn naar Frankrijk en eiser daar vervolgens hebben neergestoken. In het aanmeldgehoor en nader gehoor verklaart eiser echter dat hij is gestoken door de mannen die drugs dealden voor zijn huis. Eiser is in het nader gehoor met deze tegenstrijdige verklaringen geconfronteerd, maar hij is er niet in geslaagd om deze weg te nemen. Op zitting heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht om – bij een eventueel geconstateerd gebrek – het gebrek te passeren, de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. [1]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de moord op eisers broer ten onrechte niet als (zelfstandig) relevant element in eisers asielrelaas heeft aangemerkt en beoordeeld. De moord op eisers broer heeft raakvlakken met de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zoverre dat eiser in het gehoor met de vreemdelingenpolitie heeft verklaard te zijn gevlucht vanwege de dreiging vanuit de moordenaar van zijn broer en in het aanmeldgehoor en nader gehoor verklaart te zijn gevlucht vanwege het steekincident met de mannen die drugs dealden voor zijn huis. De rechtbank is echter van oordeel dat, wat er ook zij van de tegenstrijdigheid en/of consistentie in de verklaringen van eiser, de moord op eisers broer en het steekincident moeten worden gezien als aparte incidenten. Zo heeft eiser verklaard nadat hij geconfronteerd wordt met zijn verschillende verklaringen over zijn asielmotief dat er ook een probleem is met zijn broertje, dat dat een andere zaak was en dat de kwestie van de steekpartij iets anders is dan de zaak voor de moord op zijn broertje. [2] Bovendien heeft eiser in de zienswijze expliciet aangegeven dat hij ook vanwege de moord op zijn broer vreest voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Algerije en dat de staatssecretaris dit ten onrechte niet als element heeft aangemerkt. De stelling van de staatssecretaris dat de verklaringen over de moord op eisers broer al voldoende zijn beoordeeld bij het element ‘steekincident’ in het voornemen, het bestreden besluit en het verweerschrift, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft eiser namelijk alleen tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de reden van zijn asielaanvraag en dat dit bij voorkeur afbreuk doet aan de verklaringen omtrent het steekincident, [3] en dat eiser in het nader gehoor meerdere keren ruimschoots de kans heeft gehad om het asielmotief naar voren te brengen, maar dit niet heeft gedaan. [4] Voor het overige blijkt niet uit het voornemen of het bestreden besluit dat de staatssecretaris de moord op eisers broer inhoudelijk heeft beoordeeld. Bovendien heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit opgenomen; 'Bij elkaar genomen kan uit dit alles worden geconcludeerd dat er niet ten onrechte het gestelde asielmotief niet als element naar voren is gebracht in het voornemen.’ [5] De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie niet te verenigen is met het standpunt dat het element wel is beoordeeld, maar onder het element ‘steekincident’. Uit het voorgaande blijkt dat de staatssecretaris eisers verklaringen over de moord op zijn broer niet (afzonderlijk) op geloofwaardigheid heeft beoordeeld, terwijl dit tijdig en meermaals als asielmotief is aangevoerd. De staatssecretaris heeft het besluit daarmee onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
6.3.
De rechtbank ziet – anders dan de staatssecretaris verzoekt – geen aanleiding om dit gebrek te passeren of om zelf in de zaak te voorzien dan wel de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Het vaststellen van de relevante elementen is namelijk een essentieel onderdeel bij de beoordeling van een asielaanvraag. Door de moord op eisers broer niet als relevant element aan te merken en niet op geloofwaardigheid te beoordelen, is er op dit punt dan ook sprake van een motiveringsgebrek waardoor eiser in zijn belangen is geschaad. Om zelf in de zaak te kunnen voorzien ziet de rechtbank geen mogelijkheden, omdat het maken van een geloofwaardigheidsbeoordeling een beoordeling is die gedaan moet worden door de staatssecretaris.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft namelijk ten onrechte de moord op eisers broer niet als relevant element in eisers asielrelaas aangemerkt en op geloofwaardigheid beoordeeld. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit op eisers asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris krijgt daarvoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:22 of artikel 8:72, derde lid van de Awb.
2.Zie p. 16 Verslag nader gehoor.
3.P. 2 van het voornemen.
4.P. 2 van het bestreden besluit.
5.P. 2 van het bestreden besluit.