ECLI:NL:RBDHA:2023:20853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
NL23.32721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser wegens illegale uitreis en gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 28 december 2023, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die op 1 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 10 oktober 2023 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde ook om eiser in aanmerking te brengen voor een reguliere verblijfsvergunning en om hem uitstel van vertrek te verlenen. De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat hij illegaal uit Pakistan is vertrokken vanwege financiële problemen en de zorg voor zijn moeder. De staatssecretaris heeft de illegale uitreis van eiser niet als relevant element aangemerkt, wat de rechtbank bevestigt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bestaat. De rechtbank wijst erop dat de redenen voor de illegale uitreis niet in verband staan met een vrees voor vervolging.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn. Hij heeft op 1 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft de staatssecretaris geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en om eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daar richt het beroep zich niet tegen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2023, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft tot 2009 in Pakistan gewerkt in de glas- en aluminiumbewerking. In 2009 sloot de fabriek waar hij werkte. Hij heeft toen geprobeerd een nieuwe baan te vinden maar dat lukte niet vanwege de hoge werkloosheid. Eiser vermoedt ook dat hij geen baan kon krijgen omdat hij problemen heeft met zijn rechterbeen. Eiser is daarom naar Oman vertrokken. Daar heeft hij twee jaar gewoond en gewerkt. In 2011 is hij voor ongeveer vijftien tot twintig dagen teruggekeerd naar Pakistan en vervolgens is hij naar Europa vertrokken. Hij is uit Pakistan vertrokken omdat hij onvoldoende geld had om zijn familie te onderhouden en om de medische behandeling en medicatie voor zijn moeder te betalen. Eiser is illegaal uitgereisd. Eiser vreest dat hij zich bij terugkeer financieel niet kan redden, ook omdat de kosten in Pakistan hoger zijn geworden.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris één relevant element, namelijk de identiteit, nationaliteit en herkomst. Dit heeft de staatssecretaris geloofwaardig geacht. Hieruit blijkt volgens de staatssecretaris niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. Dat eiser uit Pakistan komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn of een risico op ernstige schade aan te nemen. De staatssecretaris heeft eisers illegale uitreis niet aangemerkt als relevant element.
Had de staatssecretaris de illegale uitreis van eiser moeten aanmerken als relevant element?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de illegale uitreis ten onrechte niet heeft aangemerkt als relevant element en dus ten onrechte niet heeft beoordeeld of om die reden sprake is van risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Het staat vast dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij illegaal is uitgereisd. Het is niet aan eiser om tijdens het gehoor de gebeurtenissen te categoriseren. Uit informatie in het ambtsbericht [3] volgt dat illegale uitreis tot problemen kan leiden en daarom had de staatssecretaris dit als relevant element aan moeten merken. Eiser heeft geen uitreisstempel in zijn paspoort en volgens een bron in het ambtsbericht kan dit bij terugkeer tot problemen leiden. Hoewel het volgens een andere bron niet illegaal is om niet over een uitreisstempel te beschikken, zou dit wel opgehelderd moeten worden. De lange afwezigheid van eiser maakt zijn situatie nog moeilijker, omdat van hem extra uitleg zal worden verlangd over waarom hij zo lang weg is geweest.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] en Werkinstructie 2014/10 [5] over de integrale geloofwaardigheidstoets volgt dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn dat in verband staat met vluchtelingschap dan wel met subsidiaire beschermingsstatus. Verder volgt uit de Werkinstructie dat de stelplicht en bewijslast in beginsel bij de asielzoeker liggen, maar dat de staatssecretaris ook een onderzoeksplicht heeft om bijvoorbeeld relevante elementen (ambtshalve) aan te vullen en algemene informatie beschikbaar te hebben en toe te passen. De rechter toetst vol of de staatssecretaris de relevante elementen heeft vastgesteld. [6]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de illegale uitreis terecht niet als relevant element heeft aangemerkt en dus niet hoefde te beoordelen of om die reden sprake is van risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In het nader gehoor is eiser in de gelegenheid gesteld om te vertellen wat de directe aanleiding was om zijn land van herkomst te verlaten en hierop heeft hij – samengevat – verklaard dat hij niet genoeg geld had om zijn familie te onderhouden en dat hij daarom uit Pakistan is vertrokken. [7] Eiser heeft de illegale uitreis dus niet genoemd als reden om asiel aan te vragen. Daarnaast heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij om financiële redenen illegaal is uitgereisd en omdat hij geen visum voor Europa kon krijgen. Deze redenen staan niet in enig verband tot vrees voor ernstige schade. Eiser stelt op zichzelf terecht dat ook onderdelen van het asielrelaas die niet door de vreemdeling (als asielmotief) zijn aangedragen (onder omstandigheden) op eigen initiatief door de staatssecretaris als relevant element aangemerkt moeten worden omdat de landeninformatie daartoe aanleiding geeft. Dat is in dit geval niet zo. De informatie uit het algemeen ambtsbericht over Pakistan van september 2022 (ambtsbericht), in combinatie met de omstandigheid dat eiser geen uitreisstempel in zijn paspoort heeft, kan niet tot een andere conclusie leiden. De staatssecretaris wijst er namelijk terecht op dat de informatie over de gevolgen van een illegale uitreis niet eenduidig is en er dus niet zonder meer sprake zal zijn van problemen bij terugkeer na illegale uitreis. Uit het ambtsbericht volgt dat de ene bron meldt dat terugkeerders die illegaal vertrokken zijn, ondervraagd kunnen worden bij aankomst op het vliegveld en dat er soms een aangifte wordt gedaan of opgesteld. [8] De persoon kan vastgezet worden, vrijlating gebeurt dan door een rechter. De duur van de hechtenis hangt af van de ernst van de zaak. Volgens een andere bron is het niet illegaal, en dus niet strafbaar, maar moet het wel opgehelderd en gecorrigeerd worden. Het is dus niet duidelijk óf illegale uitreis tot problemen kan leiden maar als dat zo is, dan leidt dat (kennelijk) hooguit tot een aangifte, ondervraging en eventueel een hechtenis, die door een rechter wordt getoetst [9] . Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen concreet aanknopingspunt op dat sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd waarom dat in zijn geval wel zo zou zijn. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat eiser het paspoort in Duitsland heeft verkregen bij de Pakistaanse ambassade waardoor het niet onlogisch is dat hier geen uitreisstempel in staat en de eerdere illegale uitreis er niet aan in de weg heeft gestaan dat hij het paspoort heeft verkregen. Uit het ambtsbericht blijkt tot slot niet dat van eiser extra uitleg zou worden verlangd in verband met zijn langere afwezigheid. Gelet op bovenstaande, was de staatssecretaris niet gehouden om in het kader van zijn onderzoeksplicht de illegale uitreis als relevant element aan te merken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL23.32722
2.Gemachtigde heeft op de zitting aangevoerd dat het niet gaat om risico op vervolging maar om risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
3.Pagina 114.
4.Uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815, overweging 6.2.
5.Paragraaf 3.1.
6.Uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, overweging 7.1.
7.Verslag nader gehoor, pagina 6 en 7; correcties en aanvullingen op het verslag nader gehoor, pagina 1 en 2.
8.Er wordt een FIR opgesteld. Volgens noot 356 van het ambtsbericht is een FIR een aangifte bij de politie.
9.Pagina 114 van het ambtsbericht.