ECLI:NL:RBDHA:2023:20851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/2674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen terugvordering van bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn bijstandsuitkering van augustus 2021 beoordeeld. De rechtbank constateert dat het bezwaarschrift van eiser, dat op 19 december 2021 is ingediend, bijna acht weken na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. Hierdoor is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende redenen zijn om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Eiser had de wettelijke bezwaartermijn van zes weken moeten respecteren, zoals vermeld in het primaire besluit dat op 14 september 2021 bekend is gemaakt.

De rechtbank wijst erop dat de stelling van eiser dat hij slecht bereikbaar was voor nadere uitleg niet kan leiden tot een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Eiser heeft bovendien erkend dat hij in eerste instantie twijfelde of bezwaar maken nut zou hebben, wat de rechtbank als een persoonlijke verantwoordelijkheid van eiser beschouwt. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, waardoor het beroep ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het college eiser meer duidelijkheid had moeten verschaffen over de verrekening van inkomen uit werk met de bijstandsuitkering, wat mogelijk had geleid tot een snellere oplossing van het geschil. De rechtbank adviseert het college om in de toekomst zorgvuldiger te communiceren over dergelijke kwesties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. M. el Hachmioui,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

gemachtigde: I. Colen .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn bijstandsuitkering van de maand augustus 2021, ten bedrage van
€ 634,38.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 maart 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college een inhoudelijke toetsing achterwege gelaten, omdat het bezwaarschrift door het college kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard in verband met te late indiening.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft op 12 oktober 2023 aan het college gevraagd het besluit, specifiek de terugvordering, nader toe te lichten. Dit heeft het college gedaan in de brief van 25 oktober 2023.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
Voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaar- of beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift indien niet redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. De rechtbank stelt vast dat het college het besluit waartegen het bezwaar gericht is bekend heeft gemaakt op 14 september 2021 (het primaire besluit). Het bezwaarschrift is op 19 december 2021 ingediend, dat wil zeggen bijna acht weken nà het verlopen van de wettelijke bezwaartermijn. Het bezwaarschrift is hiermee niet tijdig ingediend.
3. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser onvoldoende reden op grond waarvan het eiser niet te verwijten valt dat hij niet binnen de termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt. In het bijzonder wijst de rechtbank er op dat in het primaire besluit uitdrukkelijk de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is genoemd. De stelling van eiser dat verweerder (telefonisch) slecht bereikbaar was voor onder meer nadere uitleg, kan daar niet aan af doen. Het komt de rechtbank, mede gelet op de toelichting ter zitting, overigens voor dat eiser in eerste instantie eenvoudigweg getwijfeld heeft of bezwaar maken nut zou hebben, en dat eiser eerst na een gesprek met zijn vader tot het besluit is gekomen om bezwaar te maken. De hierdoor ontstane vertraging moet evenwel voor rekening van eiser blijven.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verontschuldigbaar is. Het college heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep ongegrond.
5. De rechtbank merkt ten overvloede wel het volgende op. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij formeel weliswaar te laat was met zijn bezwaarschrift, maar dat hij volhardde omdat hij de terugvordering niet begreep. Ter zitting heeft het college gepoogd het besluit nader toe te lichten. Door de verrekening van inkomen uit werk met de bijstandsuitkering over elke opvolgende maand vanaf februari 2021, is een onoverzichtelijke keten van het recht op bijstand en de precieze hoogte van de uitkering ontstaan, hetgeen door verweerder is erkend. Indien het college hierover in een eerder stadium duidelijkheid had verschaft, was dit geschil naar alle waarschijnlijkheid eerder opgelost geweest. De rechtbank geeft verweerder dan ook mee om eiser alsnog (meer) duidelijkheid over de verrekening te verschaffen.

Conclusie en gevolgen

6. Nu eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.