ECLI:NL:RBDHA:2023:20829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/6980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingskosten gemeentelijke heffingen en aanmaningskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer. De zaak betreft de invorderingskosten die aan eiser in rekening zijn gebracht na een aanmaning en een dwangbevel. Eiser betwistte de ontvangst van de aanmaning en stelde dat deze niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning aan eiser was verzonden, waardoor het dwangbevel onterecht was uitgevaardigd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de beschikkingen waarbij de invorderingskosten in rekening waren gebracht. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 276,50 en diende het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de verzending van de aanmaning bij de verweerder ligt, en dat deze niet is nagekomen. Hierdoor zijn zowel de aanmaningskosten als de betekeningskosten van het dwangbevel niet terecht in rekening gebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6980

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 september 2022 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem in rekening gebrachte invorderingskosten (aanmaningskosten en kosten betekening dwangbevel).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beschikkingen waarbij de invorderingskosten in rekening zijn gebracht;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 276,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Aan eiser is met dagtekening 25 februari 2021 een aanslagbiljet voor de gemeentelijke heffingen over 2021 ten bedrage van in totaal € 1.210,21 uitgereikt.
2. Voor het betalen van het op het aanslagbiljet verschuldigde bedrag is een machtiging voor twaalf maandelijkse incasso termijnen afgegeven. Op 29 november 2021 is de automatische incasso beëindigd wegens een aantal gestorneerde betalingen.
3. Met dagtekening 12 februari 2022 is een kosteloze betalingsherinnering aan eiser verzonden voor het nog openstaande bedrag van € 605,11. Daarbij is eiser verzocht het totaalbedrag per ommegaande over te maken.
4. Met dagtekening 12 maart 2022 heeft verweerder aan eiser een aanmaning verzonden wegens het niet betalen van het nog openstaande bedrag. Het te betalen bedrag is € 623,11 bestaande uit het nog openstaande bedrag en de kosten van € 18 van de aanmaning.
5. Op 14 maart 2022 heeft verweerder een betaling ontvangen van € 605,11. Dit bedrag is voor € 18 afgeboekt op de aan eiser in rekening gebrachte aanmaningskosten en voor € 605,11 op de nog openstaande gemeentelijke heffingen. Daarmee resteert een openstaand bedrag aan gemeentelijke heffingen van € 18.
6. Met dagtekening 2 juni 2022 heeft verweerder een dwangbevel voor de betaling van het nog openstaande bedrag aan eiser betekend, waarbij verweerder tevens € 45 aan betekeningskosten in rekening heeft gebracht. Het in totaal te betalen bedrag bedraagt daarmee € 63 (€ 18 + € 45).
7. In geschil is of de aanmaningskosten en de betekeningskosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
De betekeningskosten dwangbevel
8. De rechtbank stelt voorop dat, indien de belastingplichtige, zoals in dit geval, stelt dat een aanmaning tot betaling van een belastingaanslag hem niet heeft bereikt, in die stelling een betwisting ligt begrepen van de verzending van die aanmaning. In dat geval dient verweerder die verzending aannemelijk te maken. In een geval als het onderhavige, waarin verweerder stelt dat hij een aanmaning heeft bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken dat het desbetreffende poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Die bewijslast houdt mede in dat de ontvanger aannemelijk moet maken aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende poststuk is aangeboden. [1]
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat, en zo dit al het geval is, aan welke postbezorger, de aanmaning ter postbezorging is aangeboden. De rechtbank acht daarom verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat de aanmaning aan eiser is verzonden. De aanmaning is aldus niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde wijze aan eiser is bekendgemaakt. Dit heeft tot gevolg dat verweerder geen dwangbevel mocht uitvaardigen en dus ter zake van het betekenen van het dwangbevel ook geen kosten in rekening mocht brengen. Artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet staat hieraan niet in de weg aangezien die bepaling geen betrekking heeft op een verweer voor zover dat inhoudt dat de aanmaning niet is verzonden. [2]
De aanmaningskosten
10. Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. Immers, uit het vorenstaande vloeit voort dat het ervoor moet worden gehouden dat de aanmaning niet op 12 maart 2022 op de juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt en dus niet op die datum in werking is getreden. Voorst staat vast dat verweerder op 14 maart 2022 een betaling ter grootte van het gehele nog openstaande bedrag aan belastingheffingen van eiser heeft ontvangen. Alsdan bestaat geen aanleiding en daarmee ook geen mogelijkheid meer eiser alsnog een aanmaning te sturen. Het volledige openstaande bedrag was daarmee immers betaald. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ook de aanmaningskosten moeten komen te vervallen.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard en zijn de beschikkingen waarbij de invorderingskosten in rekening zijn gebracht, vernietigd.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de door verweerder te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 276,50 (€ 7 aan reiskosten plus € 269,50 aan verletkosten (2,75 uur à € 98)), conform de door eiser verstrekte - en door verweerder niet bestreden - opgaaf. Voor een hogere vergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:785.
2.Zie weer HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:785.