ECLI:NL:RBDHA:2023:20822
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin', ingediend op 17 mei 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 november 2023 de aanvraag van verzoeker afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens het beroep tegen het niet-tijdig beslissen ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
In dit geval heeft de staatssecretaris niet tijdig beslist op de aanvraag van verzoeker en heeft deze aanvraag afgewezen terwijl er een beroep tegen het niet-tijdig beslissen aanhangig was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geheel aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand, met toepassing van een wegingsfactor 'licht'. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.