ECLI:NL:RBDHA:2023:20819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
NL 22.23318 en NL 22.23319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL 22.23318 en NL 22.23319, waarbij de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is afgewezen. Eiser, een Amerikaanse nationaliteit, heeft eerder een verblijfsstatus gehad als familielid van een geprivilegieerde, maar heeft zich in 2018 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen en is naar de Verenigde Staten gegaan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet 2000, met name dat hij niet direct voorafgaand aan de aanvraag ten minste tien jaar een geprivilegieerde status heeft gehad en niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen beschikt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte niet is ingegaan op eisers beroep op zijn privéleven in Nederland, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens een motiveringsgebrek en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiser, vastgesteld op € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23318 (beroep)
NL22.23319 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 2000, van Amerikaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. E. van Kempen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Met het besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is met het besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 15 november 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
1. Eiser heeft als familielid van een geprivilegieerde een verblijfsstatus gehad in Nederland in de periode van [medio 1] 2006 tot [medio 2] 2018. De moeder van eiser werkte in die periode voor het Internationaal Joegoslavië Tribunaal van de Verenigde Naties in Den Haag. In maart 2018 heeft eiser zich uitgeschreven uit de Basisregistratie personen en heeft zijn geprivilegieerde documenten ingeleverd bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Eiser is toen naar de Verenigde Staten gegaan om in het leger te dienen. In maart 2019 is hij eervol ontslagen en in maart 2020 is hij bij zijn moeder in Oostenrijk gaan wonen. Zijn moeder heeft in Oostenrijk ook een geprivilegieerde status voor haar werk daar voor de Verenigde Naties. Eiser heeft het grootste gedeelte van zijn leven in Nederland gewoond en wil daarom opnieuw in Nederland verblijven. Hij is ook ingeschreven bij een school in Den Haag.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen vanwege het volgende. Eiser beschikt al enkele jaren niet meer over een geprivilegieerde status en daarom zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onverkort op hem van toepassing. Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd moet eiser direct voorafgaand aan de aanvraag ten minste tien jaar een geprivilegieerde status hebben gehad. Dit staat ook met zoveel woorden in het wijzigingsbesluit van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) van 2009. [1] Ook voldoet eiser volgens verweerder niet aan de voorwaarde dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen beschikt. Omdat eisers moeder niet in Nederland verblijft, wordt haar inkomen niet betrokken bij de beoordeling.
Standpunt eiser
3. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat nergens in de wet staat dat de periode van tien jaar verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag moet zijn geweest. De Vc waar verweerder naar verwijst is oud en in de huidige Vc is dit niet meer opgenomen. Het is in strijd met het legaliteitsbeginsel om dit vereiste tegen te werpen, omdat op het moment van de aanvraag de eis van tien jaar verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag niet in de Vw, niet in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en in niet in de Vc te vinden is. Ook is het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder niet nieuwe wettelijke voorwaarden kan stellen in beleidsregels. Met betrekking tot het middelenvereiste staat in de Vc dat voldoende is als het gezinslid over het inkomen kan beschikken. De moeder van eiser heeft verklaard dat zij haar zoon onderhoudt zolang als dat nodig is. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet inhoudelijk is ingegaan op eisers beroep op zijn privéleven in Nederland.
Juridisch kader
4. Het juridisch kader dat onderdeel uitmaakt van deze uitspraak is opgenomen in de bijlage.
De beoordeling van de rechtbank
5.1
Partijen zijn verdeeld over de vraag of om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.93 van het Vb, direct voorafgaand aan de aanvraag sprake moet zijn van een periode van tien jaar geprivilegieerd verblijf. Niet in geschil is dat eiser niet direct voorafgaand aan zijn aanvraag geprivilegieerd verblijf heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 3.93 van het Vb niet met zoveel woorden volgt dat sprake moet zijn van rechtmatig verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank zal daarom beoordelen hoe deze bepaling uitgelegd moet worden. Dit doet de rechtbank aan de hand van de wetshistorische en wetssystematische uitleg.
5.2
Verweerder verwijst naar artikel 21 van de Vw en stelt zich op het standpunt dat dit de hoofdregel is. Daaruit volgt dat sprake moet zijn van rechtmatig verblijf gedurende een bepaald tijdvak direct voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Artikel 3.93 van het Vb is een uitwerking van artikel 21, zesde lid, van de Vw en hierin wordt alleen afgeweken voor wat betreft het soort verblijfsrecht. Artikel 21 van de Vw ziet namelijk op vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben op grond van de Vw, terwijl de Vw niet van toepassing is op geprivilegieerde personen en hun afhankelijke
gezinsleden zoals eiser. Eiser stelt echter dat artikel 21 van de Vw niet van toepassing is omdat eiser geen verblijfsrecht heeft op grond van artikel 8 van de Vw en dit wel de voorwaarde is zoals genoemd in artikel 21 van de Vw.
5.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat sprake moet zijn van geprivilegieerd verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag en overweegt daartoe als volgt. In artikel 21 van de Vw staat onder welke voorwaarden een vreemdeling in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Uit het eerste lid van deze bepaling volgt dat sprake moet zijn van rechtmatig verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag. Op grond van artikel 21, zesde lid, van de Vw kan hiervan worden afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat met artikel 3.93 van het Vb niet van artikel 21 van de Vw is afgeweken ten aanzien van de voorwaarde dat sprake moet zijn van verblijf direct voorafgaande de aanvraag. De rechtbank leidt dit onder andere af van artikel 3.92 van het Vb. In artikel 3.92 van het Vb is immers expliciet een uitzondering gemaakt op het vereiste van het beschikken over rechtmatig verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag. In de Nota van Toelichting bij artikel 3.92 van het Vb wordt ook gesproken van een beperkte terugkeeroptie. [2] In de toelichting bij artikel 3.93 van het Vb wordt daar niet over gesproken, terwijl als de uitleg van eiser gevolgd zou worden, dat zou betekenen dat geprivilegieerde personen en hun gezinsleden een onbeperkte terugkeeroptie zouden hebben. Zij kunnen dan namelijk na tien jaar geprivilegieerd verblijf Nederland verlaten en alsnog op elk moment (ook al is dat vele jaren later) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Als de besluitgever dat had beoogd, dan had hij dat wel benoemd in de toelichting bij artikel 3.93 van het Vb. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 3.92 van het Vb gelezen in combinatie met artikel 3.93 van het Vb en de Nota van Toelichting op deze artikelen, volgt dat in artikel 3.93 van het Vb wordt afgeweken van artikel 21 van de Vw ten aanzien van het verblijfsrecht zelf, omdat geprivilegieerd verblijf geen verblijfsrecht is in de zin van artikel 8 van de Vw. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet. Omdat de rechtbank met verweerder van oordeel is dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 3.93 van het Vb, komt de rechtbank niet meer toe aan de gronden met betrekking tot het middelenvereiste.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op eisers beroep op zijn privéleven in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [3] . Op zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat bij aanvragen om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet ambtshalve wordt getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder miskent hiermee dat eiser in bezwaar expliciet een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet verweerder in een dergelijk geval deugdelijk motiveren waarom hij geen gebruik maakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. [4] Verweerder had daarom in het bestreden besluit hierop in moeten gaan. Het bestreden besluit betreft op dit punt een motiveringsgebrek.
Conclusie
7. Uit overweging 6 volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.23318,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit op de ontbrekende motivering van het beroep op artikel 8 van het EVRM ziet; en,
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL22.23319,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eiser te vergoeden; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier.
BIJLAGE
Juridisch kader
Artikel 20 Vw
1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
b. een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken;
c. ambtshalve een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen aan de vreemdeling wiens EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op grond van artikel 45d is ingetrokken.
2. Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet onder beperkingen verleend. Aan de vergunning worden geen voorschriften verbonden.

Artikel 21 Vw

1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, kan slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:
a. al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;
c. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem ter zake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;
d. een gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
e. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
f. op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft; of
g. niet heeft voldaan aan het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen inburgeringsvereiste.
[…]
5. Onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f. Daarbij kunnen andere gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid worden aangewezen waarin een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 kan worden verleend.
7. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud van het inburgeringstraject en het te behalen niveau, alsmede omtrent de vrijstellingen en ontheffingen.

Artikel 3.92. van het Vb

1. De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
a. voor het negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft gehad en wiens aanvraag is ontvangen voor het negenentwintigste levensjaar, of
b. voor het negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is.
2. De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder a, e of f, van de Wet.

Artikel 3.93 van het Vb

1. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:
a. op grond van een geprivilegieerde status, die anders dan door eigen toedoen is verloren;
b. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als:
1°. geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post;
2°. geaccrediteerd lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie;
3°. geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel van een internationale organisatie, of
c. als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling als bedoeld onder a of b.
2. In afwijking van artikel 3.94, tweede lid, zijn de middelen van bestaan van de vreemdeling als bedoeld in het eerste lid duurzaam, indien zij nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.
3. Bij de berekening van de in het eerste lid bedoelde periode van tien achtereenvolgende jaren van verblijf worden ten aanzien van de vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°, alsmede zijn afhankelijke gezinslid, bedoeld in onderdeel c, mede in aanmerking genomen perioden waarin die vreemdeling respectievelijk dat afhankelijke gezinslid rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Wet heeft gehad.
4. De aanvraag wordt niet afgewezen op grond dat de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef, van de Wet, indien de internationale organisatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2° dan wel 3°, is ingesteld voor bepaalde tijd, minder dan tien jaren, en de vreemdeling als lid van die organisatie dan wel als zijn afhankelijke gezinslid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, gedurende vijf aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.WBV 2009/14, B12/3.1.3.
2.Stb. 2000, 497.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.