ECLI:NL:RBDHA:2023:20815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/09/650001 / KG ZA 23-555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering onmiddellijke invrijheidstelling en verbod overlevering aan Polen afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], thans verblijvende in de PI, vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld en om te verbieden dat hij feitelijk zou worden overgeleverd aan Polen. De vordering van [eiser] is afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de detentie van [eiser] rechtsgeldig was, aangezien er een bevel tot aanhouding was uitgevaardigd. De voorzieningenrechter volgde [eiser] niet in zijn betoog dat er geen geldige titel voor zijn detentie was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) eerder de overlevering van [eiser] aan Polen had toegestaan en dat er geen reden was om van deze beslissing af te wijken. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de medische situatie van [eiser] niet zodanig was dat dit een beletsel voor overlevering vormde. De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat er toezeggingen zijn gedaan over een medisch onderzoek voorafgaand aan de overlevering. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen van de Staat was en dat de vordering van [eiser] moest worden afgewezen. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel – voorzieningenrechter / zaak- / rolnummer: C/09/650001 / KG ZA 23-555
Vonnis in kort geding van 6 juli 2023
in de zaak van
[eiser]thans verblijvende in de PI te [plaats],
eiser,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conceptdagvaarding van [eiser] naar aanleiding waarvan de Staat vrijwillig is verschenen;
- de door [eiser] overgelegde producties 1 tot en met 11;
- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 5;
- de op voorhand door de advocaat van de Staat toegezonden pleitnotities;
- de op 5 juli 2023 via Teams gehouden mondelinge behandeling, waarbij de advocaat van de Staat zijn op voorhand toegezonden pleitnotities heeft voorgedragen.
1.2.
Op 6 juli 2023 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 17 juli 2023.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 29 oktober 2020 aangehouden op grond van een uit Polen afkomstig Europees Aanhoudingsbevel (EAB) strekkende tot overlevering van [eiser] in verband met het medeplegen van in totaal acht diefstallen (al dan niet met braak).
2.2.
De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 10 mei 2022 op vordering van de officier van justitie ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) de overlevering van [eiser] aan Polen voor de in het EAB genoemde feiten toegestaan. De IRK heeft daartoe onder meer overwogen dat er geen aanleiding is om af te wijken van haar eerder uitgezette lijn dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Evenmin kan volgens de IRK worden gesteld dat sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerde personen met psychische problematiek in Polen onmenselijk of vernederend worden behandeld. De IRK heeft om die reden het in die procedure door [eiser] gevoerde verweer dat de detentieomstandigheden in Polen een beletsel vormen voor overlevering verworpen.
2.3.
De feitelijke overlevering van [eiser] is vervolgens uitgesteld in verband met een nog lopende strafzaak in Nederland in verband met opzettelijke brandstichting en vernieling van een politiecel. Die strafzaak is inmiddels definitief afgedaan met het arrest van het gerechtshof Den Bosch van 10 mei 2023, waarin [eiser] niet-ontvankelijk is verklaard.
2.4.
Op 20 juli 2022 heeft de IRK een verzoek van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding van [eiser] ter fine van overlevering afgewezen en zijn onmiddellijke invrijheidstelling bevolen. Daartoe heeft de IRK overwogen dat de officier van justitie dit verzoek te laat had ingediend. [eiser] is hierop in vrijheid gesteld.
2.5.
[eiser] is op 30 juni 2023 aangehouden op verdenking van vernieling en verblijft momenteel in een regulier Huis van Bewaring. Op 4 juli 2023 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het arrondissementsparket Amsterdam aan de advocaat van [eiser] bericht dat de feitelijke overlevering van [eiser] aan Polen zal plaatsvinden op 6 juli 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Staat te gebieden hem onmiddellijk in vrijheid te stellen;
en/of
II. de Staat te verbieden hem feitelijk over te leveren aan Polen althans de Staat te verbieden dit op 6 juli 2023 te doen;
III. de Staat te verbieden hem feitelijk over te leveren aan Polen zolang zijn medische situatie daaraan in de weg staat en hij daartoe niet eerst door een ter zake deskundige (arts) (al dan niet onder voorwaarden) medisch geschikt is geacht, de conclusies/voorwaarden van die deskundige met de Poolse autoriteiten zijn gedeeld, de Poolse autoriteiten de toezegging hebben gedaan dat zij die conclusies/voorwaarden onderschrijven en hem de noodzakelijke medische zorg zullen bieden;
IV. veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat de Staat met de aangekondigde overlevering onrechtmatig jegens hem handelt. In dat verband stelt [eiser] in de eerste plaats dat aan zijn huidige detentie geen rechtsgeldige titel ten grondslag ligt en dat hij om die reden onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld. In de tweede plaats stelt [eiser] dat in het kader van de onder 2.3 bedoelde strafzaak ter zitting van 8 september 2022 door het OM is toegezegd dat pas tot feitelijke overlevering zal worden overgegaan op het moment dat die strafzaak is afgedaan en er geen andere strafzaken tegen hem meer lopen. Volgens [eiser] loopt er op dit moment nog een strafzaak tegen hem. [eiser] verwijst in dat verband naar een dagvaarding waarin hij wordt opgeroepen om op 4 oktober 2023 te verschijnen voor de politierechter te Breda. De aangekondigde overlevering is volgens [eiser] in strijd met deze gedane toezegging. Ook is volgens [eiser] door de Staat toegezegd dat de mogelijkheid van voorlopige terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 36 OLW zal worden onderzocht. Hierover is volgens [eiser] niets meer vernomen. In de derde plaats stelt [eiser] dat zijn (geestelijke) gezondheid slecht is en dat hij medicatie slikt. Overlevering kan volgens [eiser] dan ook pas plaatsvinden nadat hij grondig medisch is onderzocht en nadat de Poolse autoriteiten de garantie hebben gegeven dat zij de daaruit voortvloeiende medische conclusies onderschrijven en hem in Polen de noodzakelijke medische zorg zullen bieden. De Staat heeft dit volgens [eiser] ook steeds onderschreven. Ook heeft de Staat volgens [eiser] in mei 2022 toegezegd dat zijn medisch dossier in het Pools zouden worden vertaald en aan de Poolse autoriteiten ter beschikking zou worden gesteld. Dit is volgens [eiser] niet gebeurd. Door deze toezeggingen niet na te komen, handelt de Staat volgens [eiser] in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook als de gestelde toezeggingen niet zijn gedaan, bestaan er volgens [eiser] in ieder geval ernstige humanitaire redenen in de zin van artikel 35 lid 3 OLW die aan zijn feitelijke overlevering in de weg staan. Daarbij wijst [eiser] op zijn slechte gezondheid, meer in het bijzonder zijn slechte psychische gesteldheid, waardoor hij niet geschikt is om feitelijk te worden overgeleverd.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Volgens [eiser] handelt de Staat onrechtmatig jegens hem. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding – om van de vordering van [eiser] kennis te nemen gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn betoog dat aan zijn huidige detentie geen geldige titel ten grondslag ligt. Op 8 juni 2023 heeft de IRK middels een bevel ex artikel 37 lid 1 en artikel 64 lid 1 OLW de aanhouding en insluiting van [eiser] gelast voor de duur van drie dagen. De advocaat van de Staat heeft ter zitting toegelicht dat tijdens de aanhouding van [eiser] op 30 juni 2023 wegens vernieling is geconstateerd dat een bevel tot aanhouding (ten behoeve van overlevering) tegen [eiser] was uitgevaardigd. Tijdens de voorbereiding van de feitelijke overlevering aan Polen heeft de IRK op 3 juli 2023 middels een bevel de termijn van aanhouding van [eiser] verlengd voor de duur van maximaal drie dagen, ingaande op 3 juli 2023 te 18.00 uur. Niet aannemelijk is geworden dat aan deze bevelen gebreken kleven. Daarmee is dus sprake van een rechtsgeldige detentietitel en dient de vordering onder I te worden afgewezen.
4.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het de Staat verboden moet worden om [eiser] op dit moment aan Polen over te leveren. Een definitief verbod tot overlevering is niet toewijsbaar omdat zo’n verbod zich niet verhoudt met het systeem van de OLW, dat slechts voorziet in uitstel van de overlevering. Op grond van artikel 29 OLW is een uitspraak van de IRK waarbij een verzochte overlevering is toegestaan onmiddellijk uitvoerbaar (lid 1) en staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open, anders dan door de procureur-generaal bij de Hoge Raad in te stellen beroep in cassatie in het belang der wet (lid 2). Verder bepaalt artikel 35 lid 1 OLW dat een toegestane overlevering binnen tien dagen na de betreffende uitspraak feitelijk moet plaatsvinden (lid 1), en dat een toegestane overlevering kan worden uitgesteld in geval van bijzondere omstandigheden (lid 2) en ernstige humanitaire redenen die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, in het bijzonder zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon niet verantwoord is om te reizen (lid 3). Artikel 36 lid 1 OLW voorziet in de mogelijkheid om de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering aan te houden indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is. In artikel 36 lid 2 OLW is bepaald dat in de gevallen als voorzien in het eerste lid kan worden besloten de opgeëiste persoon ten behoeve van diens berechting of de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf reeds aanstonds voorlopig ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de Staat niet op grond van de OLW en evenmin op grond van de door [eiser] gestelde toezeggingen worden verplicht de overlevering van [eiser] uit te stellen of aan te houden. De nu nog in Nederland tegen [eiser] lopende strafzaak kan een uitstel of aanhouding niet rechtvaardigen. Daartoe is van belang dat de Staat ter zitting heeft toegelicht dat de zaaksofficier kort voor deze zitting aan hem heeft medegedeeld dat deze strafzaak na overlevering van [eiser] aan Polen onvoorwaardelijk zal worden geseponeerd wegens onvoldoende nationaal belang. Hoewel er nog geen sepotbeslissing aan [eiser] is uitgereikt, moet van de juistheid van deze door het OM gedane mededeling worden uitgegaan. Uitstel of aanhouding van de overlevering zou overigens evenmin vanzelfsprekend zijn als de nog lopende strafzaak niet zou worden geseponeerd. De IRK heeft op grond van artikel 36 lid 1 OLW een discretionaire bevoegdheid om een feitelijke overlevering uit te stellen/aan te houden in verband met een strafrechtelijke vervolging in Nederland. De IRK is daartoe dus niet verplicht. De ter zitting aanwezige officier van justitie heeft toegelicht dat bij de beslissing om al dan niet van die bevoegdheid gebruik te maken wordt onderzocht welke strafzaak van groter gewicht is. Daarbij zijn de toepasselijke strafmaxima van grote betekenis. De officier van justitie, begrijpt de voorzieningenrechter, acht de Nederlandse strafzaak van geringer gewicht dan de Poolse strafzaak waarvoor overlevering is verzocht en toegestaan. De omstandigheid dat de enige nu nog lopende Nederlandse strafzaak tegen [eiser] zal worden geseponeerd, brengt tevens met zich dat een voorlopige terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 36 lid 2 OLW niet (meer) aan de orde is. In het midden kan vervolgens blijven of de Staat daarover eerder enige toezegging aan [eiser] heeft gedaan, wat de Staat betwist.
4.5.
Met betrekking tot zijn medische gesteldheid beroept [eiser] zich enerzijds op door de Staat gedane toezeggingen en anderzijds op artikel 35 lid 3 OLW. De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat de in dit verband door [eiser] gestelde toezeggingen zijn gedaan. De ter zitting aanwezige officier van justitie heeft gemotiveerd weersproken dat vanuit het OM is toegezegd dat [eiser] eerst medisch zal worden onderzocht alvorens tot zijn feitelijke overlevering zal worden overgegaan. Evenmin is volgens de officier van justitie toegezegd dat het OM zal zorgdragen voor de vertaling en toezending aan de Poolse autoriteiten van het medisch dossier van [eiser]. Het vertalen van medische stukken is volgens de officier van justitie niet een taak van het OM en volgens haar is de advocaat van [eiser] hierop destijds ook gewezen. De advocaat van [eiser] zou volgens de officier van justitie zelf zorgdragen voor deze vertaling en van hem is in dat verband niets meer vernomen. [eiser] heeft vervolgens in het licht van dit verweer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde toezeggingen zijn gedaan. Vanuit het OM is volgens de officier van justitie wel toegezegd dat de medische situatie van [eiser] serieus wordt genomen, in die zin dat de Poolse autoriteiten voorafgaand aan de feitelijke overlevering hierover worden geïnformeerd. Die toezegging is volgens de Staat in het geval van [eiser] ook gestand gedaan. In dat verband heeft de Staat toegelicht dat hij de Poolse autoriteiten over de gezondheidstoestand van [eiser] heeft geïnformeerd en zijn medisch dossier aan hen ter beschikking heeft gesteld. De Staat heeft er daarbij met juistheid op gewezen dat er op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel vanuit mag worden gegaan dat [eiser] in Polen zal kunnen beschikken over de voor hem noodzakelijke medische zorg. De Staat heeft overigens benadrukt dat voor zover [eiser] (inmiddels) beschikt over vertaalde en/of nieuwe medische gegevens, bijvoorbeeld over zijn medicijngebruik, hij deze gegevens (alsnog) aan de Staat kan overleggen, waarna de Staat ervoor zal zorgdragen dat deze gegevens aan de Poolse autoriteiten ter beschikking worden gesteld. De Staat stelt terecht dat er op basis van het interstatelijke vertrouwensbeginsel vanuit mag worden gegaan dat de Poolse autoriteiten ook van deze gegevens kennis zullen nemen en in de daaruit blijkende medische zorgbehoefte van [eiser] zullen voorzien. Voor zover [eiser] in deze procedure betoogt dat de voor hem noodzakelijke medische zorg in Polen niet beschikbaar zal zijn, kan dit betoog hem niet baten. [eiser] heeft dit standpunt ook in de procedure bij de IRK ingenomen en de IRK heeft, bekend met de medische toestand van [eiser], hierin geen aanleiding gezien om te oordelen dat [eiser] in Poolse detentie een reëel gevaar loopt om te worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Meer in het bijzonder kan volgens de IRK niet worden aangenomen dat personen met psychische problematiek in Poolse detentie onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dit oordeel van de IRK ligt besloten dat ervan uit wordt gegaan dat [eiser] in Poolse detentie adequate medische zorg zal ontvangen. De onderhavige kortgedingprocedure kan niet dienen als een verkapt appel tegen dit oordeel van de IRK. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de detentiesituatie in Polen nadien, nadat de IRK heeft geoordeeld, is verslechterd. Evenmin heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat zijn gezondheidstoestand sinds de uitspraak van de IRK dusdanig is verslechterd dat het voor hem op dit moment niet verantwoord is om te reizen. Het beroep van [eiser] op artikel 35 lid 3 OLW slaagt dan ook niet. Bij gebreke van een door hem aannemelijk gemaakte verslechtering van zijn gezondheid is er evenmin aanleiding om de Staat te verplichten om [eiser] voorafgaand aan zijn feitelijke overlevering aan een medisch onderzoek te onderwerpen en de overlevering om die reden uit te stellen/aan te houden.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat van onrechtmatig handelen van de Staat geen sprake is en dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
mw