ECLI:NL:RBDHA:2023:20815
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering onmiddellijke invrijheidstelling en verbod overlevering aan Polen afgewezen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], thans verblijvende in de PI, vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld en om te verbieden dat hij feitelijk zou worden overgeleverd aan Polen. De vordering van [eiser] is afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de detentie van [eiser] rechtsgeldig was, aangezien er een bevel tot aanhouding was uitgevaardigd. De voorzieningenrechter volgde [eiser] niet in zijn betoog dat er geen geldige titel voor zijn detentie was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) eerder de overlevering van [eiser] aan Polen had toegestaan en dat er geen reden was om van deze beslissing af te wijken. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de medische situatie van [eiser] niet zodanig was dat dit een beletsel voor overlevering vormde. De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat er toezeggingen zijn gedaan over een medisch onderzoek voorafgaand aan de overlevering. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen van de Staat was en dat de vordering van [eiser] moest worden afgewezen. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten.