ECLI:NL:RBDHA:2023:2080
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Soedanese nationaliteit bezit. Eiser had op 5 september 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser, dat hij had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, behandeld op 15 februari 2023, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit is gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet en de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris een verzoek om terugname heeft gedaan aan de Franse autoriteiten, en dat dit verzoek als aanvaard geldt omdat Frankrijk niet binnen de gestelde termijn van twee weken heeft gereageerd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat niet is aangetoond dat het terugnameverzoek daadwerkelijk is ingediend en ontvangen door de Franse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat de ontvangstbevestiging die via Dublinet is ontvangen, voldoende bewijs levert voor de indiening van het verzoek.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat dit in zijn geval niet zo is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.