ECLI:NL:RBDHA:2023:20790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.23626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis bij haar pleegmoeder en oma. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met een besluit van 28 juli 2022, en dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 20 juli 2023. De rechtbank heeft de zaak op 30 november 2023 behandeld, waarbij de staatssecretaris de gelegenheid kreeg om een vergewisbrief in te dienen. Na het indienen van deze brief en een schriftelijke reactie van eiseres, is het onderzoek op 20 december 2023 gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag gegrond is. De documenten die eiseres heeft overgelegd zijn onderzocht door Bureau Documenten, maar de rechtbank concludeert dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De staatssecretaris heeft gebruik gemaakt van een oud ambtsbericht van 2017, terwijl er een recenter ambtsbericht van 2020 beschikbaar was dat relevante informatie bevatte over de situatie in Eritrea. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het oudere ambtsbericht is gebruikt en dat dit leidt tot twijfel aan de juistheid van het besluit. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.674,- en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- eveneens vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de (opvolgende) aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis bij [naam] (referente). Eiseres wil bij referente in Nederland verblijven. Zij stelt dat referente haar pleegmoeder en oma is. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van
28 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris de gelegenheid te geven een zogeheten vergewisbrief in het geding te brengen. Op 1 december 2023 heeft de staatssecretaris de vergewisbrief in het geding gebracht. Op 8 december 2023 heeft eiseres daarop schriftelijk gereageerd.
2.1.
Partijen zijn bij brief van 11 december 2023 in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij nog behoefte hebben aan een nadere zitting. Partijen hebben hier niet om gevraagd, waarna het onderzoek op 20 december 2023 is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Het beroep is gegrond. De door eiseres overgelegde documenten zijn door Bureau Documenten onderzocht, hierbij heeft Bureau Documenten gebruik gemaakt van een oud ambtsbericht over Eritrea van februari 2017 (ambtsbericht van 2017). Het onderzoek van Bureau Documenten ligt ten grondslag aan het besluit, zonder deugdelijke motivering waarom gebruik is gemaakt van het ambtsbericht van 2017. Het besluit kan daarom niet in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mag de staatssecretaris het onderzoek van Bureau Documenten van 10 februari 2022 ten grondslag leggen aan zijn besluit?
5. Eiseres betoogt dat het onderzoek van Bureau Documenten van 10 februari 2022 niet inzichtelijk en concludent is. Dit onderzoek kan daarom niet ten grondslag liggen aan het besluit van de staatssecretaris. In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 10 februari 2022 (hierna: de verklaring van onderzoek of het rapport van Bureau Documenten) wordt in het deel over de doopakte verwezen naar het ambtsbericht van 2017. Dat is gedateerd. Uit het ambtsbericht over Eritrea van november 2020 (ambtsbericht van 2020) blijkt dat Eritrea een hoge mate van corruptie en willekeur kent en dat het lastig is een duidelijk beeld te schetsen ten aanzien van documenten. Dit dient bij het besluit betrokken te worden. Eiseres wijst ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 januari 2022. [1]
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het rapport van Bureau Documenten een deskundigenrapport is. De staatssecretaris kan er daarom in beginsel van uitgaan dat de bevindingen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarnaast heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die kunnen leiden tot twijfel aan de juistheid en volledigheid van het rapport van Bureau Documenten. De staatssecretaris heeft ook een vergewisbrief van 22 februari 2022 overgelegd, waarin geconcludeerd wordt dat het onderzoek van Bureau Documenten inhoudelijk inzichtelijk is. Verder heeft de staatssecretaris op de zitting toegelicht dat het bij Bureau Documenten bekend is dat er ten aanzien van Eritrese documenten verschillende verschijningsvormen zijn. De conclusie van Bureau Documenten voor de doopakte is gebaseerd op dat wat onder “3” in de verklaring van onderzoek staat, namelijk dat de verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal.
5.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. [2] De staatssecretaris moet zich, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat het advies inzichtelijk en concludent is. In beginsel mag de staatssecretaris dus uitgaan van het advies van Bureau Documenten, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in dit geval niet uit mocht gaan van de verklaring van onderzoek, omdat eiseres concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die leiden tot twijfel aan de juistheid van dit rapport. Het rapport dateert van 10 februari 2022. Op dat moment was het ambtsbericht van 2020 het meest recente ambtsbericht over de situatie in Eritrea. Bureau Documenten had dan ook daarvan uit moeten gaan. De informatie in het ambtsbericht van 2020 wijkt sterk af van vergelijkbare passages in de eerdere algemene ambtsberichten. De Afdeling heeft dat ook geconstateerd in de uitspraak van 26 januari 2022. De Afdeling wijst daarbij ook op de volgende passage in het ambtsbericht van 2020:
“Aan de ene kant is er het administratieve systeem en de regels op papier, of juist het ontbreken daarvan, anderzijds is er de praktijk ten aanzien van documenten. Voorts kent Eritrea een hoge mate van corruptie en willekeur. Deze factoren dragen er toe bij dat het lastig is een eenduidig beeld te schetsen als het gaat om de afgifte en het bezit van documenten.”
Uit de verklaring van onderzoek blijkt niet dat Bureau Documenten bij haar onderzoek is uitgegaan van het ambtsbericht van 2020. In de verklaring van onderzoek is, met betrekking tot de doopakte, namelijk juist een tekst uit het ambtsbericht van 2017 aangehaald. Dat wijst erop dat Bureau Documenten van het ambtsbericht van 2017 is uitgegaan. Weliswaar stelt de staatssecretaris dat Bureau Documenten op de hoogte is van de corruptie en willekeur, maar dit blijkt niet uit de verklaring van onderzoek. In deze verklaring is immers expliciet gewezen op het ambtsbericht van 2017, waarin niet is opgenomen dat sprake is van een hoge mate van corruptie en willekeur ten aanzien van documenten. De staatssecretaris heeft in zijn vergewisbrief, in het besluit en tijdens de zitting ook niet gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van een oud ambtsbericht of op welke manier het ambtsbericht van 2020 wel is betrokken bij het onderzoek dan wel het besluit. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. De staatssecretaris zal daarom binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit ligt anders als de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dit aan eiseres meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De staatssecretaris dient tevens het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 juli 2023;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
2.Zie onder meer ABRvS 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3146 en ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.