ECLI:NL:RBDHA:2023:20751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
NL23.39484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken en de informatieplicht van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 22 december 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

Eiser betwist dat hij op de juiste wijze is geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling, en stelt dat de folder die hem is overhandigd niet voldoet aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank oordeelt dat de folder niet specifiek genoeg is en dat eiser niet schriftelijk in een begrijpelijke taal is geïnformeerd. Desondanks concludeert de rechtbank dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op de hoogte is gebracht van de redenen voor zijn bewaring.

De rechtbank heeft ook de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser heeft niet aangetoond dat hij met geldige documenten Nederland is binnengekomen en heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij over een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is en dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39484
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Tribak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
Over artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2. Eiser voert aan dat verweerder het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb heeft geschonden. Verweerder heeft hem immers niet schriftelijk en in taal die hij verstaat, geïnformeerd over de redenen van de inbewaringstelling, de procedures en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. Verweerder zou hem een folder hebben overhandigd. Een afschrift daarvan bevindt zich evenwel niet in het dossier. Onduidelijk is daardoor wat de inhoud van deze folder is.
4. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. De folder ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’1 in het Marokkaans/Arabisch, die hem bij het opleggen van de maatregel van bewaring is uitgereikt, volstaat in dit verband niet. Deze folder vermeldt namelijk niet specifiek welke juridische en feitelijke gronden op de maatregel van bewaring in kwestie van toepassing zijn. In zoverre heeft verweerder artikel 5.3, eerste lid, van het Vb geschonden. De folder vermeldt overigens wel dat hij tegen die maatregel een rechtsmiddel kan aanwenden en dat hij in dat verband gratis rechtsbijstand kan krijgen. In zoverre is er dus geen sprake van een schending.
5. De rechtbank maakt een belangenafweging. Verweerder heeft de maatregel van bewaring schriftelijk gemotiveerd. In deze maatregel van bewaring heeft verweerder de redenen voor die bewaring genoemd. Bij het uitreiken van de maatregel wist eiser waarom hij in bewaring werd gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is namelijk met een tolk met eiser gesproken over die redenen. Aldus is de rechtbank niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door het feit dat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van de maatregel van bewaring. De beroepsgrond faalt derhalve. In dit geconstateerde gebrek ligt geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.2
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
7.
Eiser stelt dat de gronden onder 3a en 3d niet feitelijk dan wel onjuist zijn onderbouwd. Eiser betwist ook de grond onder 4c en 4d, omdat hij werkt en zijn huur kan betalen. Verder bestrijdt eiser dat er een risico is dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.
8.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De grond onder 3a is namelijk feitelijk juist, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij met geldige documenten Nederland is ingereisd. Ten aanzien van de gronden onder 4c en 4d geldt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Nederland over een vaste woon- of verblijfplaats en over voldoende middelen van bestaan beschikt. Zijn enkele verklaring dat hij hierover wel beschikt, volstaat niet.
1. Te raadplegen op [website] .
2 Zie ECLI:NL:RVS:20223:4180, r.o. 10.
9.
De gronden onder 3a, 4c en 4d zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het geschilpunt over de grond onder 3d behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
10. Eiser stelt aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser verklaart in dat verband dat hij zelfstandig kan en wil vertrekken en dat hij zich niet aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring aangevoerd dat er een risico is dat eiser zich zal bedenken, indien hij niet langer in vreemdelingenbewaring zou verblijven. Eiser stelt dat verweerder dit standpunt niet inzichtelijk heeft gemotiveerd. Ook voert hij aan dat dit de eerste keer is dat hij in Nederland met politie en justitie in aanraking is gekomen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van eiser niet wordt volstaan met een lichter middel. In rechtsoverweging 8 is al aangegeven dat en waarom er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring biedt daarom geen garantie dat eiser daadwerkelijk gevolg zal geven aan zijn verplichting om te vertrekken. Verder heeft verweerder aangevoerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.