ECLI:NL:RBDHA:2023:20724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.33273 en NL23.33274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en medische zorg in Polen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres, die stelt dat haar asielaanvraag niet in behandeling is genomen omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiseres, van Somalische nationaliteit en geboren op [geboortedag] 1999, betoogt dat zij na overdracht aan Polen in strijd met artikel 3 van het EVRM zal worden behandeld, gezien de erbarmelijke leefomstandigheden en discriminatie die zij daar heeft ervaren.

De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van mensenrechtenverdragen door andere lidstaten. Eiseres heeft geen concrete stukken overgelegd die haar stellingen onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier, en is openbaar gemaakt op 20 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.33273 en NL23.33274
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1999. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt allereerst dat verweerder onvoldoende rekening gehouden heeft met hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht en dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Zo zal eiseres na overdracht aan Polen in een situatie terecht komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] , gelet op de erbarmelijke leefomstandigheden, slechte medische zorg en discriminatie die eiseres daar heeft ervaren. Bovendien heeft de rechtbank Den Bosch op 15 juni 2022 prejudiciële vragen aan het Hof gesteld betreffende het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. [3] Onderhavige zaak dient dan ook aangehouden te worden voordat de vragen zijn beantwoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. [4]
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Verweerder is in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de door eiseres genoemde stellingen en heeft voldoende gemotiveerd dat niet blijkt dat Polen zijn internationale verplichtingen niet na zou komen. In dit kader heeft eiseres geen concrete stukken overgelegd waaruit zou blijken dat er sprake zou zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. In zoverre eiseres meent dat zij in Polen is gediscrimineerd of dat eiseres in Polen te maken krijgt met een slechte behandeling binnen de asielprocedure, is het aan eiseres om zich te wenden tot de (hogere) autoriteiten dan wel de daarvoor geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit voor eiseres onmogelijk is. Hierbij is van belang dat Polen met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en verdragen.
6. Ten slotte ziet de rechtbank, gelet op het oordeel zoals hiervoor is verwoord, geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch op 15 juni 2022 heeft gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.