ECLI:NL:RBDHA:2023:20721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.30383 en NL23.30384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt en dat hij in Duitsland gediscrimineerd en onmenselijk behandeld is. Hij heeft meerdere keren geklaagd bij de Duitse autoriteiten, maar zonder resultaat. Eiser stelt dat er een reëel risico bestaat op onmenselijke en vernederende behandeling bij overdracht aan Duitsland, in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat Duitsland de asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen en dat de situatie zal worden beoordeeld volgens de Europese richtlijnen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGBestuursrecht
zaaknummers: NL23.30383 en NL23.30384
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], v-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in
behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een
voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit
van 22 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1990. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, Duitsland houdt zich volgens eiser niet aan zijn verdragsverplichtingen, de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn. Eiser is in Duitsland gediscrimineerd en niet goed behandeld en voor lange tijd gedetineerd, hieruit komt volgens eiser duidelijk naar voren dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser heeft meerdere keren geklaagd bij de Duitse autoriteiten, waarna niets is gedaan. Verweerder zou het verzoek, op grond van artikel 17, eerste lid Dublinverordening onverplicht in behandeling kunnen nemen. Voorts loopt eiser na overdracht aan Duitsland een reëel risico op een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [2] , artikel 3, tweede lid Dublinverordening, artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 1 van het Handvest. Ook is dit in strijd met het arrest Jawo [4] , waar criteria worden beschreven om te kunnen beoordelen of tekortkomingen onder van artikel 4 van het Handvest vallen. In dit kader wenst eiser garanties te krijgen dat hij als een mens wordt behandeld in Duitsland. Het bestreden besluit is ten slotte onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en in strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Vooropgesteld dient te worden dat eiser volgens verweerder na het nemen van het bestreden besluit met onbekende bestemming is vertrokken, waardoor nu geen sprake is van procesbelang bij een uitspraak van de rechtbank. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Aangezien de gemachtigde in een bericht uit het werkdossier van 26 oktober 2023 heeft aangegeven dat hij die dag nog telefonisch contact heeft gehad met zijn cliënt, ziet de rechtbank aanleiding om de gemachtigde hierin te volgen. Gelet hierop acht de rechtbank procesbelang nog altijd aanwezig en zal het beroep inhoudelijk worden beoordeeld.
6. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
6.1
Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
6.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit niet ten onrechte mogen oordelen dat er ten aanzien van Duitsland nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit heeft verweerder voldoende gemotiveerd. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht, de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn vallen hier ook onder. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure zoals bedoeld in het Jawo-arrest. Uit het persoonlijk relaas van eiser valt ook niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Duitsland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Bovendien is niet gebleken dat eiser zich over zijn bedenkingen niet zou kunnen beklagen bij de Duitse autoriteiten, dan wel de geëigende instanties. Eiser heeft niet met landeninformatie of aan de hand van eigen concrete ervaringen aannemelijk gemaakt dat dit in Duitsland niet (effectief) mogelijk is. De enkele stelling hiertoe is onvoldoende.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook geen grond hoeven zien om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet gebleken is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder heeft dit voldoende en zorgvuldig gemotiveerd. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet aan Duitsland mag worden overgedragen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak wordt gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.