ECLI:NL:RBDHA:2023:20718
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in WIA-zaak
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.M. Fakiri, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T. Eversteijn. Het primaire besluit, genomen op 3 augustus 2020, bepaalde dat de WIA-uitkering van verzoekster per 4 oktober 2020 zou stoppen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 4 juni 2021 gehandhaafd, waarop verzoekster beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 februari 2023 werd het onderzoek gesloten, maar de rechtbank heropende het onderzoek na het constateren van onvolledigheid. Een psychiater werd benoemd om verzoekster te onderzoeken, en op 12 september 2023 ontving de rechtbank het rapport van de deskundige. Verweerder verving het bestreden besluit op 31 oktober 2023 en verklaarde het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond, waardoor verzoekster recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 4 oktober 2020. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om proceskostenvergoeding, waarop verweerder geen bezwaar maakte. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 Awb en kende verzoekster een proceskostenvergoeding toe van € 2.092,50, evenals de verplichting voor verweerder om het griffierecht van € 49,- te vergoeden.