Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,
Procesverloop
vervoeren. Gelet op het antwoord van GZA is slechts een ondubbelzinnig akkoord gegeven voor het vervoer naar de HTL. Van een ongeclausuleerd akkoord voor (de hernieuwde) plaatsing in de HTL is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat GZA bij de vorige plaatsing in eerste instantie niet akkoord is gegaan met plaatsing van eiser in de HTL wegens een contra-indicatie (psychische problematiek). Weliswaar is na overleg met de huisarts en de regie-arts vervolgens wel een akkoord gegeven voor plaatsing in de HTL, maar deze gang van zaken laat zien dat de beoordeling of er een contra-indicatie bestaat in de situatie van eiser niet eenvoudig is. Dat eiser zij-instromer is doet daar niet aan af. Ook voor deze hernieuwde plaatsing zal moeten worden beoordeeld of er een contra-indicatie bestaat. Nu in het onderhavige geval niet blijkt van een ondubbelzinnig akkoord voor de plaatsing is de rechtbank van oordeel dat het plaatsingsbesluit van 3 november 2023 onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het plaatsingsbesluit vernietigen en voor de periode van 3 november tot en met 28 december 2023 een schadevergoedingsbedrag bepalen.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
- vernietigt het plaatsingsbesluit;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.425,-;
- veroordeelt het COa en de staatssecretaris ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.