In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiseres van Marokkaanse nationaliteit. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar op 11 december 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 18 december 2023 was de eiseres niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel had laten vertegenwoordigen. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiseres recht had op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring op 14 december 2023 was opgeheven.
De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van een beëdigde tolk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling een gebrek vormde, maar dat dit gebrek niet opwoog tegen de belangen van de verweerder om de eiseres in bewaring te houden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien het risico dat de eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank wees het beroep van de eiseres ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder wel tot betaling van de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 837,-.