ECLI:NL:RBDHA:2023:20679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.31274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Overdracht aan Bulgarije en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui en mr. J.R. Vreijsen, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 29 september 2023 besloten de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en mr. J.R. Vreijsen als gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dublinverordening van toepassing is, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval was uit de Eurodac-registratie gebleken dat de eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank oordeelde dat Bulgarije de verantwoordelijke lidstaat was en dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden.

De eiser voerde aan dat Bulgarije niet voldeed aan de internationale verplichtingen en dat hij niet veilig kon worden overgedragen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris er in beginsel van uit mocht gaan dat Bulgarije asielzoekers in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelt, tenzij de eiser het tegendeel aannemelijk kon maken. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij bij terugkeer in Bulgarije een reëel risico liep op onmenselijke behandeling of dat hij geen toegang zou hebben tot opvang.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui en mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 29 september 2023 de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is (bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop een verweerschrift in gediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en mr. J.R. Vreijsen als gemachtigde van verweerder.

Beoordeling

1. De Europese Unie heeft regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen: de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval is uit de registratie van eiser in Eurodac gebleken dat hij eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard. Verweerder heeft vervolgens terecht vastgesteld dat Bulgarije de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser.
2. Bij zijn besluit om asielzoekers op grond van de Dublinverordening over te dragen aan een andere lidstaat van de Europese Unie mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de autoriteiten van deze lidstaat asielzoekers behandelen in overeenstemming met internationale verplichtingen en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit noemen we het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
3. Eiser meent dat in het geval van Bulgarije niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij om die reden niet aan Bulgarije kan worden overgedragen. Eiser verwijst hiervoor naar uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 april 2023, 23 mei 2023 en 3 oktober 2023 [3] , waarin is geoordeeld dat nader onderzoek nodig is naar de kwaliteit van de opvangvoorzieningen, de detentie van vreemdelingen en de rechtsbescherming daartegen in Bulgarije.
Eiser voert daarnaast aan dat zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor dat hij in Bulgarije gevangen heeft gezeten onder zeer slechte omstandigheden niet in de beoordeling zijn betrokken. Ook wijst hij erop dat zijn asielaanvraag in Bulgarije is afgewezen en stelt hij dat hij niet de mogelijkheid heeft deze opnieuw te laten beoordelen. Hij zal daarom bij terugkeer in Bulgarije ook geen opvang krijgen en hij loopt het risico dat hij zal worden gedetineerd. De detentieomstandigheden in Bulgarije zijn onmenselijk. Eiser stelt verder dat sprake is van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Bulgarije en Nederland aangezien Nederland anders dan Bulgarije aanneemt dat in Jemen vanwege de algemene veiligheidssituatie aldaar sprake is van een rëeel risico op ernstige schade.
Indien de rechtbank niet volgt dat vanwege het voorgaande geen overdrachten naar Bulgarije mogelijk zijn, vraagt eiser om aanhouding van het beroep in verband met de bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangige prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [4] .
4. De Afdeling [5] heeft op 16 augustus 2023 geoordeeld dat in het geval van Dublinoverdrachten naar Bulgarije in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [6] Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat vreemdelingen die ter uitvoering van de Dublinverordening worden overgedragen naar Bulgarije daar niet een reëel risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. Ook heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang hebben tot opvang. Naar het oordeel van de rechtbank kan de conclusie van de Afdeling niet anders worden begrepen dan dat het gaat om opvang van voldoende kwaliteit. Eiser heeft het tegendeel niet met stukken onderbouwd. Om die reden slaagt het beroep niet.
5. Voor zover eiser naar voren heeft gebracht dat de hernieuwde toegang tot de asielprocedure in Bulgarije afhangt van de vraag of de eerdere procedure bij afwezigheid van de vreemdeling is afgedaan, wijst de rechtbank erop dat ook dat gegeven door de Afdeling is betrokken in de uitspraken van 16 augustus 2023. Overigens volgt uit de verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor dat de beslissing van de Bulgaarse autoriteiten tot afwijzing van de asielaanvraag aan eiser bekend is gemaakt voordat hij Bulgarije heeft verlaten. Ook hebben de Bulgaarse autoriteiten zich met de aanvaarding van het terugnameverzoek bereid verklaard om de asielaanvraag opnieuw in behandeling te nemen. Dat hieraan mogelijk eerst een ontvankelijkheidstoets voorafgaat is toegestaan op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, van de Procedurerichtlijn.
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onrechtmatig gedetineerd is geweest of dat hij bij terugkeer in Bulgarije in strijd met de Opvangrichtlijn gedetineerd zal worden, zonder de mogelijkheid om daarover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse rechter. [7] Ook hier geldt dat, gelet op de Afdelingsuitspraken van 16 augustus 2023, de verwijzing naar de uitspraken van de zittingsplaats Zwolle onvoldoende is voor een geslaagd beroep. Ook uit eisers verklaringen tijdens het aanmeldgehoor dat het in het detentiecentrum heel erg vies was en dat hij met veel mensen in de cel heeft gezeten volgt nog niet dat daarmee aannemelijk is dat eiser is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest.
7. Eiser heeft tot slot niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid, waaruit volgt dat de bestuurlijke autoriteiten, noch de rechterlijke instanties in Bulgarije hem zullen beschermen tegen refoulement. [8]
De enkele omstandigheid dat de Bulgaarse autoriteiten eisers asielaanvraag hebben afgewezen en daarbij hebben geconcludeerd dat in Jemen geen situatie bestaat zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, betekent nog niet dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser in Bulgarije geen internationale bescherming zal krijgen. De overgelegde algemene informatie over de mate waarin in Bulgarije asielverzoeken van vreemdelingen uit Jemen worden ingewilligd is evenmin voldoende om dat aan te nemen. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat de Bulgaarse rechter hem niet zal beschermen tegen refoulement. Niet is gebleken dat eiser rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag in Bulgarije.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor zover in Bulgarije sprake is van tekortkomingen in het asielsysteem vanwege de praktijk van pushbacks aan de buitengrens, geldt dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten daarmee te maken krijgen. [9]
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Vergelijk in dit verband Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806.
8.Zie Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134.