ECLI:NL:RBDHA:2023:20677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.39021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van een eiser tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de uitzetting van de eiser naar Pakistan te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door de eiser en dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in het uitzettingsproces, ondanks de bezwaren van de eiser dat er gewerkt zou worden aan een uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat de informatie over de gronden van de bewaring niet in een voor de eiser begrijpelijke taal is verstrekt. Echter, de rechtbank concludeert dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangen van de bewaring in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 15 december 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 december 2023 een verweerschrift ingediend. Op 20 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft geen rechtmatig verblijf.
2. Verweerder is op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring met het oog op de uitzetting van eiser. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), voor het aannemen van bedoeld risico als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat.
4. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte probeert uit te zetten naar Pakistan. Er zou namelijk gewerkt worden aan uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk. Eiser betoogt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Tot slot voert eiser aan dat een lichter middel in het geval van uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk gepast is.
5. De rechtbank stelt allereerst voorop dat de bewaringsrechter niet oordeelt over de vraag naar welk land eiser wordt uitgezet. Het staat verweerder in dit geval vrij om te bepalen welk terugkeertraject wordt opgestart. Niettemin stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser de Pakistaanse nationaliteit heeft en dat in het, in rechte vaststaand, terugkeerbesluit van 1 september 2023 als land van terugkeer Pakistan is genoemd. Eiser heeft overigens ook zelf verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen terugkeer naar Pakistan en heeft hij zich gewend tot het IOM. [1]
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op 7 november 2023 is beslist op de asielaanvraag van eiser. Daarvóór was uitzetting van eiser niet aan de orde. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen één week tegen die beslissing beroep in te stellen. Het besluit staat derhalve sinds 15 november 2023 in rechte vast. Voor verweerder bestond vanaf dat moment de verplichting om voortvarend aan de slag te gaan met eisers uitzetting. Verweerder heeft voldoende voortvarend gewerkt door op 20 november een vertrekgesprek met eiser te voeren en op 25 november 2023 aandacht te vragen voor het eerder door verweerder ingediende T&O [2] -verzoek bij de Pakistaanse autoriteiten.
7. Eisers beroepsgrond dat verweerder in het geval van uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk had moeten volstaan met een lichter middel slaagt evenmin daar uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk niet aan de orde is. Overigens heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet doelmatig is toe te passen. Daarbij weegt zwaar dat eiser geen kenbare inspanningen heeft verricht om gehoor te geven aan zijn vertrekplicht.
8. De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Uit het proces-verbaal van gehoor [5] van 11 december 2023 blijkt weliswaar dat aan eiser een informatiefolder is verstrekt in de Engelse en de Urdu taal, uit het dossier blijkt niet welke informatie deze folder bevat. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
9. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Deze te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is namelijk met eiser in de Engelse taal gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Eiser heeft verder eerder beroep weten in te stellen tegen eerder aan hem opgelegde maatregelen van bewaring. Daarom mag verwacht worden dat hij ook op de hoogte was van de mogelijkheid van rechtsbescherming en rechtsbijstand. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gezegd dat de met de bewaring te dienen belangen, zoals hierboven vastgesteld, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
10. Ook overigens is er geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.International Organization for Migration.
2.Terug- en Overnameverzoek, Op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan betreffende de overname van illegaal verblijvende personen van 7
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.M110.