In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van eiser, die op 11 augustus 2021 was ingediend. Eiser, geboren in 1992 en van Somalische nationaliteit, stelde dat hij problemen ondervond met Al Shabaab vanwege zijn werkzaamheden voor de inlichtingendienst van Somalië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig werden geacht, maar de werkzaamheden voor de inlichtingendienst niet konden worden onderbouwd. Eiser heeft zijn verklaringen niet voldoende kunnen staven met bewijs, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnde.
De rechtbank heeft op 24 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waardoor dit deel van het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag werd ongegrond verklaard, omdat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren.
Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €418,50, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn had beslist en eiser terecht een beroep niet tijdig had ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding voor het indienen van het aanvullende beroepschrift, aangezien de gewijzigde besluitvorming van de staatssecretaris gebaseerd was op informatie die pas na het bestreden besluit bekend werd.