ECLI:NL:RBDHA:2023:20671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL22.10034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van eiser, die op 11 augustus 2021 was ingediend. Eiser, geboren in 1992 en van Somalische nationaliteit, stelde dat hij problemen ondervond met Al Shabaab vanwege zijn werkzaamheden voor de inlichtingendienst van Somalië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig werden geacht, maar de werkzaamheden voor de inlichtingendienst niet konden worden onderbouwd. Eiser heeft zijn verklaringen niet voldoende kunnen staven met bewijs, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnde.

De rechtbank heeft op 24 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waardoor dit deel van het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag werd ongegrond verklaard, omdat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren.

Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €418,50, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn had beslist en eiser terecht een beroep niet tijdig had ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding voor het indienen van het aanvullende beroepschrift, aangezien de gewijzigde besluitvorming van de staatssecretaris gebaseerd was op informatie die pas na het bestreden besluit bekend werd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10034

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser],

V-nummer: [v-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

Procesverloop

Op 31 mei 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 11 augustus 2021 (de aanvraag).
Bij besluit van 25 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist. Eiser heeft in verband hiermee de gronden van beroep aangevuld.
De staatssecretaris heeft een aanvullend besluit genomen op 11 juli 2023. Dit besluit is vervolgens bij besluit van 3 augustus 2023 gewijzigd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser heeft ter zitting gebruik gemaakt van een telefonische tolk.

Overwegingen

1. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit, nu de asielaanvraag van eiser daarbij is afgewezen. Bij het aanvullende besluit van 11 juli 2023, zoals gewijzigd bij het besluit van 3 augustus 2023, is alsnog uitstel van vertrek verleend, onder de bepaling dat de afwijzing van de asielaanvraag niet tevens geldt als terugkeerbesluit. Het beroep richt zich dan ook uitsluitend op de afwijzing van de asielaanvraag.
3. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1992 en de Somalische nationaliteit te hebben. Op 11 augustus 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij werkzaamheden heeft verricht voor de inlichtingendienst van Somalië (hierna: [werkgever]) en om die reden problemen heeft met Al Shabaab.
4. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [1] De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser acht de staatssecretaris geloofwaardig. Ook volgt de staatssecretaris dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor de reinigingsdienst. De staatssecretaris acht het echter ongeloofwaardig dat eiser werkzaamheden voor de [werkgever] heeft verricht en daardoor problemen heeft ondervonden met Al Shabaab.
5. Op wat eiser aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat eiser zijn asielverzoek niet heeft onderbouwd met documenten in dit geval afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. In beginsel bestond er namelijk wel de mogelijkheid tot (indicatief) bewijs. De staatssecretaris heeft in dit verband gewezen op eisers verklaring dat hij een brief heeft ondertekend toen hij voor de [werkgever] ging werken en op eisers verklaring dat het tot een van de mogelijkheden behoorde om naar het telefoonbedrijf ‘[telefoonbedrijf]’ te gaan om bewijs te krijgen van het gestorte loon. Dat het nu niet meer mogelijk zou zijn om bewijs te overleggen omdat het bewijs verloren is gegaan, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Eiser heeft niet aantoonbaar gepoogd om alsnog aan bewijs te komen.
7. De staatssecretaris heeft verder terecht vastgesteld dat eiser niet in staat is gebleken om de verschillende gebeurtenissen goed in tijd te plaatsen. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij niet concreter heeft kunnen verklaren over de gebeurtenissen die ertoe hebben geleid dat hij Somalië heeft verlaten. De staatssecretaris heeft er daarbij op kunnen wijzen dat het gebeurtenissen betreffen die voor eiser aanleiding zijn geweest om het land te verlaten en de kern zijn van zijn asielrelaas. Dat het inmiddels een aantal jaar geleden is, kan wellicht verklaren dat eiser niet van elke gebeurtenis specifieke data kan noemen, maar dat betekent niet dat de staatssecretaris niet van eiser heeft mogen verwachten dat hij concreter kon verklaren dan hij heeft gedaan. Daarbij komt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn verklaring dat hij niet wist wanneer hij naar Eritrea zou gaan voor een training valt te rijmen met zijn verklaring dat hij in augustus 2018 moest stoppen bij de reinigingsdienst, juist omdat hij naar het buitenland zou gaan voor diezelfde training. [2]
8. Daarnaast heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over zijn werkgever (de [werkgever]) en niet in staat was om gedetailleerde verklaringen af te leggen over hoe een werkdag eruit zag. In dit verband heeft de staatssecretaris kunnen tegenwerpen dat van eiser verwacht mag worden dat hij gedetailleerde informatie kan verschaffen over bijvoorbeeld het logo, de afdelingen en het hoofdkantoor van zijn werkgever. Dit is immers basale informatie over zijn werkgever. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat de informatie die eiser wel noemt algemene makkelijk verkrijgbare informatie is. De staatssecretaris heeft verder kunnen overwegen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn taken- en werkzaamheden die hij verrichtte voor de [werkgever]. Aangezien eiser een lange tijd voor hen werkzaam is geweest én op dagelijkse basis deze werkzaamheden uitvoerde, mag verwacht worden dat hij hierover verdere verklaringen kan afleggen. In het licht van deze tegenwerping heeft de staatssecretaris het ook vreemd kunnen vinden dat eiser juist wel informatie paraat had over een afdeling waarvoor hij niet zou gaan werken.
9. Daarbij komt dat eiser ook wisselend heeft verklaard over de start van zijn werkzaamheden bij de [werkgever]. De rechtbank volgt op dit punt niet het standpunt van eiser dat er geen inhoudelijk verschil is in wat er gebeurd is, omdat eiser slechts andere bewoordingen gebruikt. De verklaring van eiser dat hij het aanbod om te gaan werken voor de [werkgever] gedwongen heeft geaccepteerd omdat Abdullahi boos werd en eiser bedreigde is een andere dan de verklaring dat hij het aanbod niet kon weigeren, omdat hem anders mogelijk een ongegronde verdachtmaking in de schoenen zou worden geschoven door Abdullahi.
10. Het standpunt van eiser dat hij overigens in staat is gebleken om op verschillende vragen antwoord te geven, neemt niet weg dat de staatssecretaris gelet op de verschillende tegenwerpingen in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over het verrichten van werkzaamheden voor de [werkgever] en over de daaruit gevolgde problemen niet geloofwaardig zijn. De aanvraag is daarom terecht afgewezen.
11. Omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser terecht een beroep niet tijdig heeft ingediend, ziet de rechtbank aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor het indienen van het aanvullende beroepschrift van 6 maart 2023. Met de aanvullende besluiten van 11 juli en 3 augustus 2023 is de staatssecretaris weliswaar gedeeltelijk tegemoet gekomen in die zin dat de afwijzing van de asielaanvraag niet langer een terugkeerbesluit inhoudt, maar deze gewijzigde besluitvorming is gebaseerd op informatie van eiser die eerst na totstandkoming van het bestreden besluit bekend is geworden. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht dan ook vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 837 per punt en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie pagina 16 van het verslag aanvullend gehoor.