In deze zaak heeft eiseres op 4 februari 2019 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 30 maart 2020 alsnog op de aanvraag beslist. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien er inmiddels een beslissing op de aanvraag is genomen en eiseres bovendien een dwangsom is toegekend. Hierdoor wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht is ingesteld. Daarom is verweerder veroordeeld in de kosten die eiseres heeft moeten maken voor de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft deze kosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak, en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending.