ECLI:NL:RBDHA:2023:20663
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking asielaanvraag beroep
In deze zaak heeft verzoeker op 30 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 1 mei 2020. Na verloop van tijd heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank een bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien bij de intrekking van het beroep daarom wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen door, hangende het beroep, alsnog een beslissing te nemen. Verzoeker heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten gedaan gelijktijdig met het intrekken van het beroep.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is. Verweerder wordt veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor van 0,5, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181 vergoeden. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.