ECLI:NL:RBDHA:2023:20659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
Nl23.39013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, van Russische nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de zware grond 3a, die stelde dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen, niet kon worden gedragen door de motivering van de staatssecretaris. De rechtbank volgde de redenering van de staatssecretaris niet, omdat het enkele feit dat eiser zich in Finland aan het toezicht had onttrokken, niet automatisch betekende dat hij zonder geldige documenten Nederland was binnengekomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, hevelde de maatregel van bewaring op en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.730,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39013

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K.E.J. Dohmen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel te kunnen dragen. Uit artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat aan de voorwaarden voor inbewaringstelling of voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vb, slechts wordt voldaan indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid, zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid (de zware gronden). De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a, gelet op de motivering daarvan in de maatregel en de toelichting van de staatssecretaris ter zitting, de maatregel niet kan dragen. De motivering van de maatregel is gegrond op het feit dat eiser in Finland rechtmatig verblijf had omdat hij daar een asielverzoek heeft ingediend en dat eiser zich in Finland aan het toezicht heeft onttrokken door naar Nederland te reizen. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat eiser zich in Finland aan het toezicht heeft onttrokken en daarmee niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. De rechtbank volgt die redenering niet, nu het enkele onttrekken aan het toezicht in een ander land niet hoeft te betekenen dat iemand zonder geldige grensoverschrijdingsdocumenten Nederland in zal reizen. Dat eiser zonder geldig grensoverschrijdingsdocument Nederland is ingereisd wordt door de staatssecretaris niet ten grondslag gelegd aan deze grond. De rechtbank stelt dat, nu zware grond 3a de maatregel niet kan dragen, er onvoldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. Nu het beroep gegrond is, komt de rechtbank niet meer toe aan de overige beroepsgronden.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.730,-.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.730,-. te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.