In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van eiser, een Afghaanse vreemdeling, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser werd op 1 december 2023 opgehouden en op 2 december 2023 heengezonden. Eiser stelde dat de ophouding onrechtmatig was, onder andere vanwege het gebruik van handboeien en de onjuiste grondslag van de ophouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handboeien zijn gebruikt voor de veiligheid tijdens het transport van eiser en andere vreemdelingen. De rechtbank concludeerde dat de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet terecht was, omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de termijn van ophouding met dertig minuten was overschreden, maar dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de ophouding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-.