ECLI:NL:RBDHA:2023:20645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
NL23.37916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 3 december 2023, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting op 13 december 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er gebruik gemaakt van een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals voorgeschreven in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn bewaring. Echter, de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. Eiser was weliswaar niet schriftelijk geïnformeerd, maar was tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op de hoogte gesteld van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank concludeerde dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestond, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37916

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [2]
2. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet volgens de eisen van artikel 5.3. van het Vb heeft uitgereikt. Om die reden is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
4. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit.
Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Verder blijkt hierna dat in eisers geval sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht, zodat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring alleen al hierom zwaarder weegt.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [5] in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
En als lichte gronden [6] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd, omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn mogelijke rechtmatig verblijf. Eiser heeft namelijk een langdurige relatie met zijn Nederlandse vriendin die in België woont. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Verder betwist eiser de zware gronden 3b en 3c, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze eiser zich in Nederland aan het toezicht heeft onttrokken en is het inreisverbod opgelegd door België.
8. Verweerder heeft op zitting de zware gronden 3c en 3f laten vallen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat niet is gebleken dat hij rechtmatig verblijf heeft. In de enkele stelling van eiser dat hij een Nederlandse vriendin heeft die in België woont, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten naar een mogelijk rechtmatig verblijf. Eiser heeft zijn relatie niet onderbouwd. Verder heeft hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring meermaals verklaard dat hij met zijn gestelde vriendin naar Spanje wil gaan om daar te proberen rechtmatig verblijf te verkrijgen, zodat hieruit kan worden afgeleid dat hij momenteel geen rechtmatig verblijf heeft. [7] Verweerder was dan ook bevoegd om op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw de maatregel van bewaring aan eiser op te leggen. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware grond 3a en de lichte grond 4a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft voldaan aan het vereiste dat volgt uit artikel 4.39 van het Vb. Deze zware en lichte gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. [8] Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico op onttrekking aan het toezicht aangenomen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Zicht op overdracht
10. Eiser voert verder dat zicht op overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat ontbreekt nu niet duidelijk is naar welke andere lidstaat eiser wordt overgedragen.
11. Anders dan eiser stelt, zijn geen aanknopingspunten aangevoerd dat het zicht op overdracht ontbreekt. De Oostenrijk autoriteiten hebben op 7 december 2023 de claim van verweerder afgewezen, waarna op 12 december 2023 een claim is verstuurd naar de Belgische autoriteiten. De Belgische autoriteiten hebben twee weken om op de claim te reageren. Deze termijn is nog niet verlopen.
Ambtshalve toets [9]
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Proces-verbaal van gehoor van 3 december 2023, p. 4 en 5 van 8.
8.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.
9.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.