ECLI:NL:RBDHA:2023:2060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling CO2-uitstoot van een geïmporteerd plug-in hybride voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beslissing van de directie van de RDW. Eiser, eigenaar van een Ford Fusion Hybrid uit 2017, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde CO2-uitstoot van 165 g/km voor zijn plug-in hybride voertuig, dat hij had geïmporteerd uit de Verenigde Staten. Eiser stelde dat de CO2-uitstoot te hoog was vastgesteld en dat de toegepaste formule onredelijk was voor plug-in hybride voertuigen, die een zware accu hebben en waarvan de uitstoot afhankelijk is van het gewicht van de auto. Eiser gebruikte het voertuig voornamelijk voor korte ritten en stelde dat hij hierdoor schade ondervond door hoge heffingen en milieubeperkingen.

De rechtbank overwoog dat de RDW gehouden is om de CO2-uitstoot vast te stellen volgens de geldende Europese verordening, die geen specifieke formule voor plug-in hybride voertuigen bevat. De rechtbank volgde het standpunt van de RDW dat er geen ruimte is om af te wijken van de verordening en dat de CO2-uitstoot van het voertuig van eiser correct was vastgesteld volgens de geldende regels. Eiser's argumenten over de vergelijking met andere voertuigen en zijn rijgedrag konden de rechtbank niet overtuigen, aangezien de regelgeving geen ruimte bood voor een lagere vaststelling van de CO2-uitstoot.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat de risico's van het importeren van voertuigen van buiten de EU voor rekening van de importeur komen. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Gouma),
en

de directie van de RDW, verweerder

(gemachtigde: D. Schokker).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit) is door verweerder het voertuig van eiser ingeschreven in het kentekenregister en zijn de gegevens van het voertuig geregistreerd.
Bij besluit van 27 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een Ford Fusion Hybrid, bouwjaar 2017, van het type plug-in hybride, uit de Verenigde Staten geïmporteerd. Verweerder heeft het voertuig ingeschreven in het kentekenregister en een kentekenbewijs afgegeven. Daarbij heeft verweerder de
CO2-uitstootwaarde vastgesteld op 165 g/km. [1]
Wat heeft verweerder besloten?
2. Omdat het een Amerikaans voertuig betreft, heeft het voertuig geen Europese typegoedkeuring en geen Certificaat van Overeenstemming (CVO) daar dit Europese documenten zijn. Daarom wordt een Amerikaans voertuig voor inschrijving in Nederland individueel gekeurd en wordt de CO2-uitstoot vastgesteld via een berekening. In de relevante verordening [2] (hierna: de Verordening) staat geen formule die specifiek ziet op plug-in hybride voertuigen. [3] Nederland heeft in aanvulling op de Verordening alternatieve voorschriften vastgesteld. [4] De Wijze van Keuren sluit aan bij de formules in de Verordening waarmee de CO2-uitstoot moet worden berekend, zodat ook daarin geen formule is vastgelegd voor plug-in hybride voertuigen. Verweerder heeft bij het gebrek aan een specifieke formule voor plug-in hybride modellen daarom voor de berekening van de
CO2-uitstoot de formule toegepast die geldt voor hybride elektrische voertuigen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat de CO2-uitstoot te hoog is vastgesteld. De toegepaste formule valt onredelijk hoog uit voor plug-in hybride voertuigen omdat zij een zware accu hebben en de
CO2-uitstoot afhankelijk is van het gewicht van de auto. Soortgelijke voertuigen hebben volgens eiser een veel lagere CO2-uitstoot dan zoals hier vastgesteld door verweerder. Eiser gebruikt de auto hoofdzakelijk voor het rijden nabij de woning en voor het woon-werkverkeer, waarbij hij ongeveer 40 kilometer van de in totaal 55 kilometer elektrisch aflegt. Als gevolg van de vaststelling lijdt eiser schade, onder meer door hoge heffingen die hierop zijn gebaseerd en (toegangs)beperkingen wegens milieumaatregelen. Eiser stelt dat hij het voertuig onder deze omstandigheden niet kan verkopen.
Het oordeel van de rechtbank
4. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat hij is gehouden aansluiting te zoeken bij de Verordening. Aan verweerder komt enige ruimte toe om relevante alternatieve voorschriften vast te leggen. [5] Momenteel bestaat er echter, wat hier verder ook van zij, geen specifieke formule voor plug-in hybride voertuigen en verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit op korte termijn ook niet te verwachten valt.
5. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat hij niet zomaar kan afwijken van de Verordening om naar eigen inzicht de CO2-uitstoot van het voertuig vast te stellen nu relevante alternatieve voorschriften ontbreken. Strikt genomen is het voertuig van eiser, zij het een plug-in model, een hybride voertuig zodat verweerder de formule die geldt voor hybride elektrische voertuigen heeft kunnen toepassen.
6. Het standpunt van eiser dat de vaststelling onevenredig hoog uitvalt in vergelijking met andere (vergelijkbare) voertuigen kan, wat hier verder ook van zij, niet leiden tot een ander oordeel. Ook al zou de vergelijking met een ander voertuig één-op-één opgaan, dan nog komt aan verweerder niet de bevoegdheid toe om op basis van vergelijkingen de
CO2-uitstoot vast te stellen. Daarbij komt dat niet kan worden uitgesloten dat de CO2-uitstoot tussen vergelijkbare voertuigen kan verschillen [6] , en dat het voertuig van eiser is geïmporteerd uit de Verenigde Staten, waar andere productiemaatstaven gelden dan in de Europese Unie.
7. Voor zover eiser betoogt dat vanwege zijn rijgedrag een lagere vaststelling van de CO2-uitstoot is geboden, kan ook dit de hoogte van de vaststelling niet veranderen nu de regelgeving hiervoor geen ruimte biedt.
8. De rechtbank begrijpt dat eiser zich in een vervelende situatie bevindt, maar overweegt dat het importeren van voertuigen van buiten de Europese Unie nu eenmaal risico’s met zich brengt die voor de rekening komen van de importeur.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
2.Verordening (EU) 2018 /585 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018, (de Verordening)
3.Zie de toelichting bij aanhangsel 2, behorend bij artikel 44 en 45 van de Verordening.
4.Artikel 45 van de Verordening in samenhang met artikel 3.9.1 van de Regeling Voertuigen en de Wijzen van Keuren.
5.Artikel 45, eerste lid, van de Verordening.
6.Zie uitspraak van de Hoge Raad, van 3 april 2020, (ECLI:NL:HR:2020:561).