ECLI:NL:RBDHA:2023:2056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
22/3190 en 22/3191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kindgebonden budget en terugvordering in het kader van alleenstaande ouderkop en registratie huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder afkomstig uit Syrië, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had in 2015 asiel aangevraagd in Nederland en was in 2017 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) als ongehuwd. In 2019 heeft zij kinderbijslag aangevraagd en ontving zij automatisch een voorschot kindgebonden budget, waarbij de alleenstaande ouderkop (ALO-kop) werd toegepast. Echter, na de registratie van haar huwelijk in de BRP in 2021, heeft de Belastingdienst de ALO-kop teruggedraaid en een bedrag van €3.190,- teruggevorderd over 2020.

Eiseres heeft tegen de besluiten van de Belastingdienst bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 23 januari 2023 is het beroep behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks haar huwelijk, recht had op de ALO-kop tot de registratie in de BRP, maar dat de Belastingdienst op basis van de BRP de herziening en terugvordering heeft doorgevoerd. Eiseres betoogde dat de Belastingdienst een onderzoeksplicht had en haar had moeten vragen naar haar huwelijkse staat.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst mocht uitgaan van de gegevens in de BRP en dat eiseres verantwoordelijk was voor het doorgeven van haar huwelijkse staat. De rechtbank heeft het beroep in zaaknummer SGR 22/3191 ongegrond verklaard, maar het beroep in zaaknummer SGR 22/3190 gegrond verklaard, waarbij het bestreden besluit over de terugvordering werd vernietigd. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/3190 en SGR 22/3191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.C.J. Schut),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [A] en R [B] ).

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder het kindgebonden budget over 2020 herzien en een bedrag van €3.190,- terug gevorderd.
In het besluit van 26 maart 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget over 2021 herzien.
In afzonderlijke besluiten van 17 maart 2022 (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2023 gezamenlijk met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiseres is afkomstig uit Syrië alwaar zij in 2015 is getrouwd. Zij ontvluchtte haar land en kreeg in Nederland asiel. Bij de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) in 2017 is opgenomen dat eiseres ongehuwd is. In 2019 is eiseres bevallen van haar zoon en heeft zij kinderbijslag aangevraagd. Verweerder heeft vervolgens automatisch een voorschot kindgebonden budget over 2020/2021 toegekend en is daarbij uitgegaan van de informatie uit de BRP dat eiseres niet gehuwd en alleenstaand is. Hierdoor was sprake van een hogere bijdrage op grond van de zogenoemde alleenstaande ouderkop (ALO-kop). In 2020 is de echtgenoot van eiseres naar Nederland gekomen en in 2021 is het huwelijk in de BRP geregistreerd.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Zodra verweerder vanuit de BRP het signaal kreeg dat sprake was van een huwelijk heeft hij de ALO-kop terug gedraaid en de in 2020 te veel betaalde voorschotten terug gevorderd en voor het lopende jaar 2021 herzien Verweerder wijst er in het bestreden besluit op dat uitgegaan wordt van de BRP en dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om de voorschotberekening te controleren op de juistheid van de gegevens.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt dat niet zij maar verweerder had moeten controleren of er recht bestaat op de ALO-kop. Verweerder had eiseres in ieder geval moeten vragen of zij gehuwd is. Daarnaast heeft verweerder nagelaten een besluit te nemen op het verzoek van eiseres om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om terug te vorderen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres, nu zij sinds 2017 in aanmerking komt voor zorgtoeslag, automatisch in aanmerking kwam voor een kindgebonden budget na de geboorte van haar zoon. Niet in geschil is dat eiseres sinds 2015 is getrouwd en zij dit huwelijk pas in 2021 in de BRP heeft laten registreren. Daarom had eiseres geen recht op de ALO-kop.
Het betoog van eiseres dat verweerder een onderzoeksplicht had ten aanzien van haar burgerlijke staat slaagt niet. Verweerder mag van de juistheid van de gegevens in de BRP uitgaan. [1] Dat eiseres niet wist dat zij haar huwelijk moest doorgeven bij de inschrijving in de BRP komt voor haar eigen rekening en risico. Overigens heeft eiseres haar burgerlijke staat ook na inschrijving in de gemeente Den Haag niet gewijzigd.
Verweerder kon en mocht de voorschotten dus herzien.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder een belangenafweging moet maken als hij een betalingsverplichting oplegt. [2] Onder bijzondere omstandigheden kan afgezien worden van terugvordering of kan een bedrag gematigd worden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de terugvordering (primair besluit 1) niet blijkt dat dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Namens verweerder is dit ook in het verweerschrift erkend. Daarom lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat verweerder in het verweerschrift alsnog een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de belangenafweging.
6. Verweerder heeft met de motivering in het verweerschrift alsnog de belangen van eiseres afgewogen en naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen.
Conclusie
7. Het beroep tegen het bestreden besluit over de terugvordering is gegrond. Het andere beroep is ongegrond nu daar geen terugvordering speelt en dus geen belangenafweging aan de orde is.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 en de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaaknummer SGR 22/3191 ongegrond;
- verklaart het beroep in zaaknummer SGR 22/3190 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2022 over de terugvordering;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3481
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3536)