ECLI:NL:RBDHA:2023:20551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.34887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 november 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 8 december 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een onverplichte behandeling van de asielaanvraag rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder een kwetsbare positie en eerdere geweldsincidenten, niet terug kan naar Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zijn asielmotieven in Duitsland kan aanvoeren en dat de Duitse autoriteiten in staat zijn om hem te beschermen.

De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening niet bedoeld is om op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland te verkrijgen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij lijdt aan een trauma of dat hij specialistische behandeling nodig heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL23.34888 op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag vanwege persoonlijke omstandigheden onverplicht in behandeling moet nemen. Eiser is op zijn 18e met zijn moeder en broertje naar Nederland gevlucht. In Nederland heeft hij steun van zijn oom, nadat zijn moeder en broertje zijn teruggekeerd. Als eiser als alleenstaande jongvolwassene zonder steun terugkeert naar Duitsland verkeert hij in een kwetsbare positie en zal er eerder sprake zijn van geweld. Eiser vreest in Duitsland voor de familie van vaderskant. Hij is in het verleden door zijn neven neergestoken en gewond geraakt. Hij vreest daarom dat hij in Duitsland opnieuw slachtoffer wordt van dit geweld. De staatssecretaris heeft bij de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening een ruime mate van beoordelingsvrijheid. Eiser heeft ter zitting nog betoogt dat de staatssecretaris in de besluitvorming geen toepassing heeft gegeven aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Het is in het geval van eiser onevenredig om terug naar Duitsland te keren terwijl hij daar trauma en angst heeft opgelopen. Gezien de omstandigheden van eiser had de staatssecretaris de behandeling van zijn beroep wegens humanitaire redenen aan zich moeten trekken.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling moet nemen. In de eerste plaats heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn asielmotieven – (familie) problemen– naar voren kan brengen bij de inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag in Duitsland. De rechtbank wijst er hierbij op dat eiser zich voor bescherming tegen de familie van zijn vader kan wenden tot de autoriteiten in Duitsland. De vrees van eiser, dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen beschermen, is niet onderbouwd en ook overigens valt niet in te zien waarom die bescherming hem niet zou worden geboden indien hij daarom zou vragen. De omstandigheid dat eiser in het verleden al is aangevallen door zijn familie maakt dit niet anders, aangezien deze aanval niet heeft plaatsgevonden in Duitsland maar in Libanon.
Verder mocht de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat ook de omstandigheid dat eiser een oom heeft in Nederland geen aanleiding vormt om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. De staatssecretaris heeft daarover ook terecht gesteld dat eiser de gestelde familieband met zijn oom niet nader heeft onderbouwd. Ook verblijft de oom van eiser al langere tijd in Nederland en heeft eiser zich ook zonder zijn gestelde oom staande kunnen houden. Hierbij heeft de staatssecretaris van belang mogen achten dat de Dublinverordening erop is gericht om familie-en gezinsleden zo veel mogelijk bij elkaar te houden maar dat deze verordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie-of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Ook het gestelde trauma van eiser heeft in redelijkheid voor de staatssecretaris geen aanleiding hoeven vormen om de aanvraag wegens humanitaire redenen aan zich te trekken. Niet is onderbouwd dat er sprake is van een trauma of dat eiser daarvoor onder specialistische behandeling is. Ook overigens heeft eiser zijn (impliciete) stelling, dat het van onevenredige hardheid getuigt als eiser voor de behandeling van zijn asielaanvraag terug moet keren naar Duitsland en dat er sprake is van schending van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, niet toegelicht of nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.