ECLI:NL:RBDHA:2023:20519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.34509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling met een zevende aanvraag en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Afghaanse vreemdeling beoordeeld die een zevende asielaanvraag heeft ingediend. De eiser, van Afghaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend op 10 september 2021, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 29 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont. De eiser heeft aangevoerd dat hij bang is voor de Taliban, vooral vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn etnische achtergrond als Qizilbash. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van de eiser en de risico's die hij loopt bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank verwijst naar het landenbeleid en eerdere uitspraken die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de staatssecretaris een nieuwe integrale beoordeling moet maken van de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde besluitvorming in asielzaken, vooral in het licht van de kwetsbare situatie van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 10 september 2021 een zevende asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met NL23.34510, op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag op goede grond heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 28 januari 2010 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen, omdat hij het asielrelaas ongeloofwaardig achtte. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 19 februari 2010 het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 maart 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van 19 februari 2010 bevestigd.
4.1.
Eiser heeft op 15 december 2010 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Als nieuw feit heeft hij naar voren gebracht dat hij tot het christelijk geloof is bekeerd. Bij besluit van 23 december 2010 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 21 januari 2011 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat de bekering niet als een nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken en het beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 juni 2013 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden waarop zij berust, bevestigd.
4.2.
Op 15 maart 2012 heeft eiser een nieuwe (derde) asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 23 maart 2012 afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 12 april 2012 het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard, omdat eiser aan zijn aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
4.3.
Op 4 februari 2013 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag (de vierde) ingediend. Als nieuw gebleken feit of omstandigheid voor deze asielaanvraag heeft eiser aangevoerd dat hij homoseksueel is. Daarnaast heeft eiser naar voren gebracht dat hij in het land van herkomst is verkracht en dat hij dat niet eerder aan de staatssecretaris heeft durven vertellen. De aanvraag is afgewezen omdat de staatssecretaris het relaas ongeloofwaardig achtte. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 17 juni 2016 het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard.
4.4.
Op 4 september 2018 heeft eiser opnieuw een (vijfde) asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris buiten behandeling gesteld omdat er onvoldoende informatie is aangeleverd om de aanvraag te kunnen beoordelen.
4.5.
Op 30 januari 2019 heeft eiser opnieuw een (zesde) aanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen en/of bevindingen zijn aangevoerd. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 8 oktober 2019 het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan onderhavige asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is bang voor wat de Taliban, die nu aan de macht is, hem aan zal doen bij terugkeer naar Afghanistan. Eiser stelt bekeerd te zijn tot het christendom, hiermee zal hij zeker problemen krijgen. Eiser zal dit moeten vertellen bij binnenkomst in Afghanistan, hij mag - als christen - niet liegen, en daarbij zijn er foto’s online te zien dat eiser in een kerk aanwezig is en daar activiteiten verricht. Ook zijn etniciteit, Qizilbash, zal voor problemen zorgen. Door het uiterlijk van eiser en de taal die hij spreekt, te weten Farsi en niet Pashtun, en zijn achternaam waaruit af te leiden valt dat hij van oorsprong sjiitisch is, zal eiser er door de Taliban als hij terugkeert, meteen uitgepikt worden. Ook zal hij moeten verklaren waarom hij dertien jaar weg is gebleven. Daarnaast heeft eiser ondertussen een kind met zijn vriendin. Zijn vriendin is geen moslima en ook zijn eiser en zij niet getrouwd, wat niet conform de normen en waarden van de Taliban is. De Taliban zal eiser wel als bekeerd of afvallig zien.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • bekering tot het christendom en
  • het behoren tot de Qizilbash.
De staatssecretaris heeft het eerste en derde element geloofwaardig geacht. Het tweede element niet. In het bestreden besluit staat vermeld dat niet ongeloofwaardig is geacht dat eiser tot de Qizilbash behoort, maar dat bij eiser geen sprake is van geringe indicaties en dat hij dan ook niet behoort tot een gemarginaliseerde etnische minderheidsgroep die in zijn leefgebied ernstige problemen ondervindt.
Risicogroep
7. Eiser voert aan dat hij behoort tot een etnische minderheidsgroep, hij is namelijk van huis uit sjiiet met als etnische achtergrond Qizilbash. Qizilbash is een etnische minderheidsgroep en dus, zo stelt eiser, behoort hij volgens het landenbeleid ook tot een risico groep. Qizilbash zijn in dit verband te vergelijken met Hazara’s, mede vanwege hun vergelijkbare uiterlijke kenmerken en hun sjiitische achtergrond. Eiser verwijst onder andere naar pagina 88 van het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van juni 2023. Daarin is aangegeven dat het merendeel van de sjiieten in Afghanistan Hazara’s zijn, maar dat zich ook sjiieten onder andere etnische groepen, zoals Qizilbash bevinden. Eiser stelt dat hij vergelijkbaar te vrezen heeft alsde Hazara’s.
7.1.
De staatssecretaris heeft ten aanzien van de door eiser opgeworpen gronden, ter zitting toegelicht dat men snel tot een etnische minderheid behoort, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Afghanistan ernstige problemen zal ondervinden. Om die reden valt eiser niet aan te merken als risicogroep. In het bestreden besluit staat voorts vermeld dat het onduidelijk is wat eiser wil aantonen met zijn verwijzing naar pagina 88 van het Algemeen ambtsbericht. De bron is slechts van algemene aard en zegt niets over de persoonlijke situatie van eiser. De staatssecretaris verwijst in dit verband ook nog naar Afghanistan Security Information, EUAA van september 2022, waarin staat:
“In an August 2019 AAN article, Scott Warden described Kabul Province as the most ethnically diverse of all provinces. An undated website article of NPS listed Hazara, Tajik and Pashtun, among which the Pashtun Kuchi and Qizilbash, as major ethnic groups in the province. No information about the ethnic composition in Kabul Province after the Taliban takeover could be found.” Volgens de staatssecretaris kan uit deze tekst opgemaakt worden dat Qizilbash in het leefgebied waar eiser vandaan komt, niet tot een minderheid behoren en geen problemen ondervinden in Afghanistan.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In het landenbericht van 29 juni 2022 is onder g [1] opgenomen dat “vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt”, als risicogroep worden aangemerkt. [2] De rechtbank overweegt dat in het bestreden besluit staat opgenomen dat er bij eiser “geen sprake is van geringe indicaties” en dat hij “dan ook niet behoort tot een gemarginaliseerde etnische minderheid die in zijn leefgebied ernstige problemen ondervindt.” De rechtbank is van oordeel dat deze toets onjuist is, nu eerst beoordeeld dient te worden of eiser kan worden aangemerkt als iemand behorende tot een risicogroep en pas dan of er in zijn geval sprake is van geringe indicaties. De staatssecretaris heeft dit ter zitting ook erkend. In zoverre is het beroep dan ook reeds gegrond.
7.3.
Voor zover de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij tot een risicogroep onder g in de zin van het hiervoor genoemde landenbericht behoort, is de rechtbank van oordeel dat het besluit op dit punt eveneens onjuist is gemotiveerd. Eiser heeft vanaf zijn eerste binnenkomst aangegeven dat hij behoort tot de Qizilbash, een etnische minderheidsgroep en dat hij van oorsprong sjiitisch is, waar hij ook in onderhavige procedure op heeft gewezen. Vast staat dat de staatssecretaris aannemelijk acht dat eiser behoort tot de Qizilbash. Uit het Algemeen ambtsbericht Afghanistan, op pagina 88, staat vermeld dat volgens schattingen 10-15% van de Afghanen sjiitisch is en dat het merendeel van de Afghaanse sjiieten, te weten ongeveer 90 procent, Hazara’s betreft. Daarbij is tevens aangegeven dat zich ook sjiieten bevinden onder de Qizilbash. Niet in geschil is dat eiser tot deze etnische groep behoort. Voorts heeft eiser in zijn eerste gehoren [3] bij binnenkomst in Nederland en ook in onderhavige procedure [4] aangevoerd dat zijn achtergrond sjiitisch is en dat dit ook kenbaar is op basis van zijn naam. Nu Hazara’s, die voor het overgrote deel sjiiet zijn, als risicogroep in het landenbeleid zijn aangemerkt, is zonder nadere motivering - die evenwel ontbreekt - niet duidelijk waarom de staatssecretaris eiser, die stelt een sjiitische Qizilbash te zijn, niet als risicogroep in de zin van het landenbericht onder g aanmerkt.
7.4.
Weliswaar kan uit de tekst uit de EUAA van september 2022 waar de staatssecretaris naar verwijst, worden opgemaakt dat, voor de machtsovername door de Taliban per 15 augustus 2021, de Qizilbash stonden geregistreerd in de provincie Kabul en dat zij in deze provincie samen met enkele andere etnische groepen behoorden tot de “major etnic groups”, maar deze informatie dateert van voor de machtsovername door de Taliban en bovendien zegt dat niks over de vraag of het hier ook sjiitische Qizilbash betrof. Uit het ambtsbericht volgt niet dat alle Qizilbash sjiitisch zijn. Hiermee heeft de staatssecretaris, naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen in het ambtsbericht is opgenomen onvoldoende gemotiveerd waarom de etnische groep Qizilbash als sjiitische minderheid geen problemen zal ondervinden. Zo staat in het ambtsbericht onder andere: “Wel werd bezorgdheid geuit over ‘Hazara’s en andere sjiitische moslims’. Zo stelde de VN speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Afghanistan zeer bezorgd te zijn over de aanhoudende bedreigingen en aanvallen, zowel fysiek als verbaal, tegen religieuze minderheden, waaronder de Hazara sjiieten en andere sjiitische moslims, en tegen Sikh- en soefigroepen.” en “Zowel de Hazara’s als andere sjiitische minderheden hebben last van een negatief imago in de samenleving en zijn het doelwit van extremistische groeperingen. Daarom kan de (veiligheids)situatie van beide groepen vergelijkbaar zijn.” [5] De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat in het Algemeen ambtsbericht, eveneens op pagina 88, bijvoorbeeld staat vermeld dat sjiieten door bijvoorbeeld de ISKP beschouwd worden als afvalligen waardoor zij een legitiem doelwit zijn om te doden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom eiser - gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd - niet tot een risicogroep in de zin van het landenbeleid behoort.
8. Naast hetgeen hiervoor is overwogen zal de staatssecretaris bij zijn beoordeling mee moeten laten wegen dat in de Kamerbrief van 29 juni 2022 het volgende is opgenomen:
“Bij de beoordeling van de individuele aanvragen houd ik tevens rekening met de omstandigheid dat het ambtsbericht geen compleet beeld heeft kunnen geven van de veiligheidssituatie in Afghanistan en de mate waarin de verklaringen van de vreemdeling passen in het beeld van de veiligheidssituatie in het algemeen en de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort in het bijzonder. In de praktijk betekent dit dat afhankelijk van het individuele geval de IND binnen de kaders van het beleid eerder aanleiding kan zien om het voordeel van de twijfel te geven en uit te gaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan.”
De rechtbank is van oordeel dat de reactie van de staatssecretaris op de bij de zienswijze van 30 oktober 2023 genoemde passages uit het Algemeen ambtsbericht tekortschiet. De staatssecretaris verwijst (enkel) naar het voornemen en overweegt dat, nu er geen sprake is van geringe indicaties eiser niet valt binnen een gemarginaliseerde etnische minderheid die in zijn leefgebied ernstige problemen ondervindt. Allereerst is deze toets, zoals eerder overwogen, qua volgorde onjuist, daarnaast is hiermee niet voldoende ingegaan op hetgeen uit de door eiser genoemde stukken van het ambtsbericht blijkt. Door de staatssecretaris is in de besluitvorming niet voldoende toegelicht hoe de staatssecretaris de omstandigheid, dat er blijkens de Kamerbrief onvoldoende zekerheid is over de veiligheid in Afghanistan, in het geval van eiser heeft (mee)gewogen.
Gestelde afvalligheid
9. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris heeft nagelaten de bekering en de toegedichte afvalligheid afzonderlijk te toetsen. De staatssecretaris dient volgens de werkinstructie 2022/3, ook de gestelde afvalligheid en de toegedichte afvalligheid te toetsen.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eerder in rechte vast is komen staan dat geen geloof kan worden gehecht aan eisers bekering tot het christendom. Aan de onderhavige procedure heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag gelegd die kunnen afdoen aan het eerdere (in rechte vaststaande) besluit. In de werkinstructie 2022/3 is opgenomen: “Indien de verklaringen van een vreemdeling over de bekering en/of de afvalligheid niet geloofwaardig worden geacht, moet vervolgens nog worden beoordeeld of de vreemdeling vanwege toegedichte afvalligheid te vrezen heeft voor vervolging”. [6] De rechtbank is met eiser van oordeel dat de staatssecretaris deze toegedichte afvalligheid ten onrechte niet heeft meegewogen in zijn beoordeling.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de staatssecretaris is om een nieuwe integrale beoordeling te maken. Omdat niet bekend is hoelang dit zal duren ziet de rechtbank geen aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het besluit te herstellen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/2.3.2. onder h van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Kamerbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg, van 29 juni 2022. Kamerstuk 19 637 nr. 2912.
3.Onder andere pagina 2 en 3 van het rapport van eerste gehoor van 29 januari 2010.
4.Pagina 6 van het gehoor opvolgende aanvraag van 25 oktober 2023.
5.Pagina 88 van het Algemeen ambtsbericht Afghanistan van juni 2023.
6.Werkinstructie 2022/3 pag. 15.