In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter geen besluit genomen op deze aanvraag. Eiser heeft hiertegen een beroepschrift ingediend, waarna de rechtbank op 13 maart 2023 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen twee weken een besluit te nemen. Ondanks deze uitspraak heeft de staatssecretaris opnieuw niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een nieuw beroep van eiser op 3 september 2023.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat er geen termijn verbonden is aan het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de staatssecretaris niet binnen de eerder gestelde termijn heeft beslist, en dat de aan de eerdere uitspraak verbonden dwangsom inmiddels is opgelopen tot € 7.500. De rechtbank heeft de gang van zaken als ontluisterend ervaren, vooral gezien het feit dat de staatssecretaris geen enkele activiteit heeft ondernomen om de aanvraag te behandelen.
De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de staatssecretaris een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.