ECLI:NL:RBDHA:2023:20507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.27260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter geen besluit genomen op deze aanvraag. Eiser heeft hiertegen een beroepschrift ingediend, waarna de rechtbank op 13 maart 2023 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen twee weken een besluit te nemen. Ondanks deze uitspraak heeft de staatssecretaris opnieuw niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een nieuw beroep van eiser op 3 september 2023.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat er geen termijn verbonden is aan het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de staatssecretaris niet binnen de eerder gestelde termijn heeft beslist, en dat de aan de eerdere uitspraak verbonden dwangsom inmiddels is opgelopen tot € 7.500. De rechtbank heeft de gang van zaken als ontluisterend ervaren, vooral gezien het feit dat de staatssecretaris geen enkele activiteit heeft ondernomen om de aanvraag te behandelen.

De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de staatssecretaris een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Eiser heeft op 25 maart 2022 een (opvolgende) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
De staatssecretaris heeft geen besluit genomen. Eiser heeft tegen het uitblijven van een besluit een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 13 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van eiser gegrond verklaard (NL22.23125). De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Op 3 september 2023 heeft eiser wederom een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
3. Op grond van het tweede lid van artikel 6:12 van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
5. In de uitspraak van 13 maart 2023 van deze rechtbank (zie procesverloop) heeft de rechtbank aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van twee weken gegeven, waarbinnen hij het besluit bekend moet maken. De staatssecretaris heeft hieraan niet voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De rechtbank hecht er aan om het volgende op te merken. Zoals hiervoor onder 5. is vastgesteld, heeft de staatssecretaris niet binnen de eerder door de rechtbank gegeven termijn beslist. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 belopen. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en de staatssecretaris heeft nog geen besluit op eisers aanvraag bekend gemaakt. Het is de rechtbank zelfs niet bekend - ook gelet op de inhoud van rechtsoverweging 10. van de eerdere uitspraak - of de staatssecretaris enige activiteit heeft ondernomen. Bovendien is de bovengrens van de 21 maanden, overschreden. De rechtbank acht deze gang van zaken ontluisterend en ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen de staatssecretaris een besluit bekend dient te maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5).
9. De rechtbank komt - gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) - niet toe aan de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 200,-- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,--;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.