In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat is genomen op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017). Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (AIVD). Het primaire besluit, dat op 8 september 2022 werd genomen, verleende eiser inzage in zijn persoonsgegevens, maar bepaalde passages in de documenten werden weggelakt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot het bestreden besluit van 25 november 2022, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 28 november 2023, waar eiser aanwezig was en de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser voerde aan dat hij inzage had moeten krijgen in documenten die verweerder bij een eerder verzoek in 2021 had moeten verstrekken. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht bepaalde passages heeft weggelakt, omdat deze persoonsgegevens van derden bevatten of niet relevant waren voor het verzoek van eiser. De rechtbank erkent dat verweerder eerder een ambtelijke misslag heeft gemaakt door niet tijdig inzage te verlenen, maar dit heeft geen invloed op de rechtmatigheid van het huidige besluit.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en stelt vast dat verweerder niet verplicht is de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever en is openbaar uitgesproken op 28 december 2023.