ECLI:NL:RBDHA:2023:20431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.37915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 november 2023, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 13 december 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat het terugkeerbesluit van 25 oktober 2022 in rechte vaststaat en dat de procedure zich richt op de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser betwist dat de maatregel correct is uitgereikt en stelt dat hij niet voldoende op de hoogte is gesteld van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank concludeert echter dat, hoewel verweerder niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit, aangezien eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen in vreemdelingenzaken, waarbij de rechten van de betrokkenen moeten worden gewaarborgd, maar ook de noodzaak van toezicht en handhaving in het kader van vreemdelingenbeleid moet worden erkend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37915

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Kajouane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat in het terugkeerbesluit van 25 oktober 2022 onvoldoende duidelijk is naar welk land eiser terug moet, zodat dit besluit niet aan de gestelde vereisten voldoet.
3. Omdat dit terugkeerbesluit in rechte vaststaat, ligt in deze procedure niet ter toetsing voor of aan dat besluit een gebrek kleeft waardoor het onrechtmatig is. In deze procedure gaat de rechtbank uitsluitend in op de vraag of verweerder dat besluit terecht heeft aangemerkt als het terugkeerbesluit dat hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. [2] De rechtbank beantwoordt die vraag in dit geval bevestigend.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [3]
2. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet volgens de eisen van artikel 5.3. van het Vb heeft uitgereikt. Om die reden is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. De Afdeling [4] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [5] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
4. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit.
Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Verder blijkt hierna dat in eisers geval sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht, zodat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring alleen al hierom zwaarder weegt.
Grondslag
6. Eiser voert verder aan dat verweerder hem op een verkeerde grondslag in bewaring heeft gesteld en dat deze onvoldoende is gemotiveerd. Zo zou zijn identiteit reeds bij het asielbesluit van 25 oktober 2022 zijn vastgesteld en geloofwaardig zijn geacht. Verder blijkt ook niet uit de maatregel van bewaring welke gegevens verweerder nodig heeft voor de beoordeling van eisers asielaanvraag.
7. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder hem op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw in bewaring kunnen stellen. Eiser heeft op 30 november 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder is in dat geval gehouden eisers identiteit en nationaliteit te onderzoeken. Dat in een eerder asielbesluit zijn identiteit en nationaliteit niet werd betwist, maakt niet dat verweerder dit niet meer kan onderzoeken, zeker nu eiser nimmer documenten heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Verder is voldoende gebleken dat eiser in het kader van zijn asielaanvraag in bewaring is gesteld. Dat niet specifiek is opgenomen in de maatregel van bewaring welke gegevens noodzakelijk zijn, volgt uit de status van eisers asielaanvraag en leidt niet tot een andere conclusie.
Maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [6] in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [7] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist de zware gronden 3b, 3d en 3i. Eiser voert aan dat het gaat om onttrekking aan het toezicht in Nederland. Verweerder betrekt ten onrechte eisers onttrekking aan het toezicht in België bij de motivering in de maatregel van bewaring. Ook staat eisers identiteit en nationaliteit reeds vast bij het asielbesluit van 25 oktober 2022. Verder kan eiser niet voldoen aan zijn verplichting tot terugkeer, omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend.
10. Verweerder heeft op zitting de zware grond 3i laten vallen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a en lichte grond 4d aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een nationaal paspoort of ander document voor grensoverschrijding. Verder beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan. Deze zware en lichte gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. [8] Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico op onttrekking aan het toezicht aangenomen en blijkt voldoende dat eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Ambtshalve toets [9]
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtpsraak.nl
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.Artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vb.
9.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.