ECLI:NL:RBDHA:2023:20321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB 22/1985 en AWB 23/1771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod in vreemdelingenzaak met beroep op artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke kwestie. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van gezinsleven met zijn referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser en referent beschouwen elkaar als broers, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere afhankelijkheid was die de normale emotionele banden overstijgt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij financieel afhankelijk is van referent. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt en dat de afwijzing van de verblijfsvergunning en het inreisverbod rechtmatig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/1985 (voorlopige voorziening hangende bezwaar) en AWB 23/1771 (beroep).
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer: [#]
Eiser/verzoeker,
Hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van verblijfsvergunning regulier voor het doel “Familie en gezin” afgewezen. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en heeft verweerder een inreisverbod van 2 jaar opgelegd.
Op 30 maart 2022 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij hij de voorzieningenrechter heeft gevraagd of hij zijn bezwaar in Nederland mag afwachten.
Bij besluit van 13 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beslissing op bezwaar is op dat moment ‘omgeklapt’ op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser het door hem ingediende verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep met zaaknummer AWB 23/1524 ingetrokken omdat de voorlopige voorziening hangende bezwaar is omgeklapt.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1973. Eiser zegt dat hij in 2006 Nederland via Duitsland met de trein is ingereisd en vanaf die tijd altijd in Amsterdam heeft verbleven. In 2008/2009 heeft hij een eerste aanvraag ingediend voor verblijf op medische gronden. Op 6 juni 2019 heeft hij een aanvraag gedaan om op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) uitstel van vertrek te verkrijgen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en een terugkeerbesluit genomen. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 2 februari 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [1] ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 september 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) die uitspraak bevestigd. Eiser heeft daarna over een beperkte periode van 24 februari 2020 tot 24 augustus 2020 uitstel van vertrek gekregen.
2. Op 9 januari 2022 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [2] om te verblijven bij [naam] (referent) geboren op [geboortedatum 2] . Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij met referent een bestendige vriendenband heeft om feitelijk gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan te kunnen nemen. Zij beschouwen elkaar als broers.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 16 januari 2023 heeft er een hoorzitting met referent en eiser plaatsgevonden.
3.1
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit ongegrond verklaard omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf beschikt. Eiser wordt hiervan niet vrijgesteld vanwege zijn medische klachten of omdat het in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Referent is geen familie- of gezinslid en valt niet onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM. Er is geen familie- of gezinsleven tussen referent en eiser. Als al sprake zou zijn van een familieband dan bestaat geen bijzondere afhankelijkheid die de normale emotionele banden overstijgt. Dat eiser zorg nodig heeft, bestrijdt verweerder niet, maar er is niet onderbouwd waarom alleen referent die zorg zou kunnen verlenen. De psychische afhankelijkheid is verder niet onderbouwd. De belangenafwegingen ten aanzien van het familie- en gezinsleven en het recht op privéleven vallen volgens verweerder in het nadeel van eiser uit.
Is er sprake van familie- of gezinsleven tussen eiser en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM?
4. Eiser voert in beroep aan dat er wel sprake is van een familie- of gezinsleven met referent. Hun vriendschap is heel hecht want zij beschouwen elkaar als broers. Zij hebben een hechte familieband. Deze hechte band heeft kunnen voorkomen dat eisers leven onstabiel is geworden. Eiser is ziek en krijgt hulp en bijstand van referent. Eiser heeft een hersenbloeding gehad en is hartpatiënt. Verweerder stelt ten onrechte dat hun relatie ook op afstand onderhouden kan worden. Dat is niet eerlijk om tegen te werpen.
4.1
Vooraf stelt de rechtbank vast dat eiser heeft gesteld geen beroep te doen op zijn medische omstandigheden. Gezien het ter zitting gestelde begrijpt de rechtbank dat eiser zich niet op het standpunt stelt dat gezien die omstandigheden hij moet worden vrijgesteld van het vereiste van een machtiging voor voorlopig verblijf of artikel 64 van het Vw op hem moet worden toegepast. Maar hij doet wel een beroep hierop in het kader van artikel 8 van het EVRM. In zoverre zal de rechtbank deze omstandigheden hierbij betrekken.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen sprake is van een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat de afwijzing van de verblijfsvergunning tweeledig is. Eiser stelt dat referent ook aangetrouwde familie is omdat eisers oudste broer getrouwd zou zijn met de zus van referent, maar dat heeft hij niet met stukken onderbouwd. Zoals verweerder terecht stelt, vallen eiser en referent niet onder de categorieën die zijn genoemd in paragaaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Uit die paragraaf volgt bovendien dat verweerder tussen meerderjarigen alleen een familie- of gezinsleven aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Hieraan heeft verweerder ook getoetst. Gelet op de jurisprudentie over artikel 8 van het EVRM is dat terecht. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat tussen eiser en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser heeft niet onderbouwd dat alleen referent de zorg kan verlenen. Dit blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde medische stukken. Tijdens de hoorzitting heeft eiser ook aangegeven dat hij de dagelijkse levensverrichtingen zelf doet. Verder blijkt uit het dossier dat eiser niet samenwoont met referent. Dit wijst er ook op dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dat ze bijna dagelijks samen avondeten en eiser soms blijft slapen bij referent, is niet voldoende hiervoor. Dat eiser zich ondanks zijn medische problemen stabieler en meer gemotiveerd voelt dankzij de steun van referent, zoals hij stelt, is ten slotte onvoldoende om psychische afhankelijkheid in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Daarvoor is een meer persoonlijke, exclusieve band noodzakelijk dan de steun die referent volgens eiser aan hem verleent. Eiser heeft tijdens de hoorzitting op 16 januari 2023 ook aangegeven dat referent medicijnen en schoeisel betaalt en hem zakgeld geeft, maar daarmee heeft hij niet (met stukken) aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk financieel afhankelijk is van referent. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen aanvullend standpunt, dat ook als er sprake is van financiële ondersteuning, deze ook op afstand kan worden verleend.
4.3
De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen de belangenafwegingen. Enkel is gesteld dat de afwegingen onevenredig zijn en er is een beroep gedaan op de medische omstandigheden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder belangen in die afwegingen heeft gemist, of dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze belangenafwegingen in het nadeel van eiser uitvallen. Daarbij is relevant dat eiser niet heeft bestreden dat hij niet is gebonden aan de Nederlandse gezondheidszorg.
Zorgvuldigheid, evenredigheid en verbod op willekeur
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan met betrekking tot de feiten en omstandigheden door referent niet op een hoorzitting te horen. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder is het weigeren van een verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM omdat dit niet billijk is en in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het verbod op willekeur.
5.1
Zoals uit het dossier blijkt en ter zitting is besproken, zijn zowel eiser als referent bij brief van 8 november 2022 uitgenodigd om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten op de hoorzitting van 16 januari 2023. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat referent die dag niet op de hoorzitting aanwezig was. Eiser heeft niet onderbouwd waarom referent niet aanwezig had kunnen zijn, maar enkel gesteld dat referent die dag moest werken. Nu eiser wel is gehoord en verweerder de schriftelijke verklaring van referent wel bij de beoordeling heeft betrokken, vindt de rechtbank de besluitvorming zorgvuldig. Eisers stelling dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel en het verbod op willekeur is niet onderbouwd.
Inreisverbod
6. Bij het besteden besluit heeft verweerder ook een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiser heeft hiertegen geen beroepsgronden ingediend. Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder b, van de Vw is verweerder bovendien gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen omdat eiser niet uit eigen beweging heeft voldaan aan het terugkeerbesluit genoemd in overweging 1, waarin is bepaald dat eiser Nederland en de Europese Unie binnen vier weken moest verlaten.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek om een voorlopige voorziening AWB 22/1985
8. Omdat met deze uitspraak op het beroep is beslist, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer AWB 23/1771 ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 22/1985 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Zaaknummers AWB 20/6001 en AWB 20/4011.
2.Europees verdrag voor de Rechten van de Mens.