Beoordeling
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. De aanvraag is eerder afgewezen bij besluit van 31 mei 2022. Bij uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2022 (NL22.10280) is dit besluit vernietigd vanwege het ontbreken van een terugkeerbesluit. Verweerder is daarbij opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen.
3. Het onder nummer NL22.20619 ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege tevens gericht tegen het besluit van 18 januari 2023 en vervolgens, op grond van artikel 6:19 van de Awb, ook tegen het besluit van 26 juni 2023.
4. Aangezien met de beide laatstgenoemde besluiten inmiddels volledig is beslist op de aanvraag en eiser om die reden niets meer kan bereiken met een gegrondverklaring van het beroep voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit, zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Niet in geschil is dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning, zodat de aanvraag terecht is afgewezen en het beroep in zoverre niet slaagt.
6. Het bestreden besluit van 18 januari 2023 bevat, in afwijking van het bepaalde in artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000, niet tevens een terugkeerbesluit. Als het onderzoek naar adequate opvang van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling in het land van terugkeer niet is afgerond voordat de asielaanvraag is afgewezen, kan de staatssecretaris volstaan met een afwijzing van de asielaanvraag, zonder dat dit besluit van rechtswege geldt als terugkeerbesluit. Om te waarborgen dat de staatssecretaris dan voortvarend blijft handelen, moet hij in het asielbesluit toelichten waarom hij gebruikmaakt van de mogelijkheid om het asielbesluit los van het terugkeerbesluit te nemen. Hij zal een beoordeling moeten maken van de stand van het onderzoek naar adequate opvang op dat moment en een inschatting moeten geven hoe lang dat onderzoek nog zal duren.
7. In het voornemen van 27 oktober 2022, zoals ingelast in het bestreden besluit van 18 januari 2023 heeft verweerder overwogen dat eiser nog niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen omdat het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst op dat moment nog niet was afgerond. Verder vermeldt het voornemen dat uit de verklaringen van eiser tijdens de asielgehoren geen conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van adequate opvang in het land van herkomst. Uit eisers verklaringen is namelijk niet duidelijk geworden of hij in Marokko nog familieleden heeft wonen die de zorg voor hem op zich kunnen nemen of dat er voor eiser anderszins adequate opvang – zoals bijvoorbeeld in een weeshuis of internaat – aanwezig is in Marokko. Het onderzoek hiernaar door DT&V zal maximaal een jaar duren, gerekend vanaf de datum van het asielbesluit. Deze termijn kan onder meer worden verlengd als betrokkene niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang. Het onderzoek wordt in ieder geval gestopt wanneer betrokkene 18 jaar wordt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de motivering zoals vermeld in het voornemen voldaan aan de voorwaarde om te mogen wachten met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit tot na de afronding van het onderzoek naar adequate opvang, althans tot na het meerderjarig worden van eiser. Het beroep tegen het afwijzende asielbesluit van 18 januari 2023 is daarom ongegrond.
9. Het terugkeerbesluit van 26 juni 2023 en de ambtshalve weigering van een reguliere verblijfsvergunning van dezelfde datum zijn gebaseerd op het gegeven dat eiser op dat moment inmiddels meerderjarig was en voordien niet is vastgesteld dat adequate opvang in het land van herkomst ontbrak.
10. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser tijdens zijn gehoren heeft verklaard dat hij zijn ouders en familie niet kent en is opgegroeid in een internaat. Uit het advies van DT&V van 25 april 2023 blijkt dat eiser niets weet te vertellen over zijn biologische familie, zodat om die reden ook geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar eventuele familieleden tot in de vierde graad of andere volwassenen die eiser zouden kunnen opvangen. Wel is onderzoek gedaan naar het door eiser genoemde internaat waar hij de laatste twee jaar voor zijn vertrek zou hebben verbleven. Hieruit is volgens DT&V naar voren gekomen dat op de door eiser genoemde locatie nooit een internaat gevestigd is geweest. Geconfronteerd met deze bevinding heeft eiser hierna een naastgelegen locatie aangewezen, waarvan na onderzoek is vastgesteld dat daar evenmin een internaat gevestigd is geweest. Vervolgens is eiser niet verschenen op een uitnodiging van DT&V om de onderzoeksbevindingen te bespreken. Verder volgt uit informatie van DT&V dat eiser geen pogingen heeft ondernomen om contact te zoeken met bekenden uit zijn land van herkomst en dat hij geen medewerking heeft willen verlenen aan het verkrijgen van een laissez-passer, in het kader waarvan zijn identiteit wordt vastgesteld. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet zijn volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst.
11. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet gehouden was om aan eiser vóór het bereiken van de meerderjarige leeftijd een reguliere verblijfsvergunning te verlenen op grond van het buitenschuldbeleid. Verder is tegen eiser terecht een terugkeerbesluit uitgevaardigd, nu eiser op dat moment inmiddels meerderjarig was en hij geen rechtmatig verblijf heeft.
12. Het beroep zal om die reden ongegrond worden verklaard, voor zover het is gericht tegen het terugkeerbesluit en de ambtshalve weigering van een reguliere verblijfsvergunning.
13. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling van verweerder, omdat eiser aanleiding heeft kunnen zien om op 12 oktober 2022 beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Ter zitting van 23 januari 2023 heeft verweerder erkend dat hij na de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2022 geen verder onderzoek heeft laten doen naar het bestaan van adequate opvang voor eiser in Marokko. Dit onderzoek is pas in januari 2023 van start gegaan. Dat verweerder na 19 juli 2022 wettelijk gezien een termijn van zes maanden had om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag, laat onverlet dat verweerder in het algemeen op grond van de rechtspraak zoals die is ontwikkeld na het arrest TQen in het bijzonder op grond van de uitspaak van de rechtbank van 19 juli 2022 gehouden was om binnen een zo kort mogelijke termijn zekerheid te bieden over eisers verblijfsrechtelijke positie. Daarbij was in dit geval al niet meer in geschil dat er geen aanleiding bestond om aan eiser asiel te verlenen. Door onder die omstandigheden zonder inhoudelijke redenen te wachten met nader onderzoek naar adequate opvang heeft verweerder niet voldoende voortvarend gehandeld. Het betoog van verweerder dat eiser heeft verzuimd om hem op de voorgeschreven wijze in gebreke te stellen, volgt de rechtbank niet. De ingang tot de bestuursrechter bestaat in dit geval weliswaar uit de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het uitblijven van een besluit, maar ter beoordeling ligt daarbij de vraag voor of verweerder tot het moment van het instellen van beroep voldoende inspanningen heeft verricht om tot een besluit te komen. Die vraag moet in dit geval ontkennend worden beantwoord. Overigens heeft eiser verweerder bij brief van 21 september 2022 uitdrukkelijk gemaand om de bevindingen uit onderzoek naar adequate opvang binnen twee weken aan hem kenbaar te maken, onder aankondiging van een beroep tegen niet voortvarend handelen als hij binnen die termijn niets van verweerder zou vernemen.
14. De rechtbank stelt de gemaakte kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 met een wegingsfactor 0,5).