In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die op 7 februari 2023 een aanvraag voor uitstel van vertrek heeft ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 juni 2023 is afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting zou aanvankelijk op 7 december 2023 plaatsvinden, maar partijen hebben toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen. Op 6 december 2023 is het onderzoek gesloten.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld dat, gezien de omstandigheden, er onverwijlde spoed vereist is om verzoeker te beschermen tegen uitzetting. De Staatssecretaris heeft in een brief van 28 november 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft de Staatssecretaris verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,-, en het verzoek van verzoeker om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit niet kan betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.