ECLI:NL:RBDHA:2023:20263
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen
In deze zaak heeft eiseres op 23 september 2021 een herhaalde asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 oktober 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard op 21 december 2021. Vervolgens werd het hoger beroep op 27 september 2022 gegrond verklaard, wat leidde tot een inwilligend besluit van de staatssecretaris op 19 december 2022 voor de asielaanvraag van 23 september 2021. Terwijl deze procedure liep, diende eiseres op 3 maart 2022 opnieuw een herhaalde asielaanvraag in en heeft zij op 13 september 2022 een ingebrekestelling ingediend wegens het niet-tijdig beslissen op deze aanvraag. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen, maar de rechtbank oordeelt dat het inwilligend besluit van de staatssecretaris op de eerdere aanvraag van 23 september 2021 niet kan worden bestreden in dit beroep. De rechtbank stelt vast dat er geen procesbelang meer is, omdat eiseres met haar beroep niet in een gunstigere verblijfsrechtelijke positie kan komen. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens wordt overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor eiseres geen aanspraak kan maken op bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.