ECLI:NL:RBDHA:2023:20229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23-7260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor verbouwing en splitsing van woning

Op 20 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor het verbouwen en splitsen van een vrijstaande woning aan de [adres] te [plaats]. De omgevingsvergunning was eerder verleend door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer op 23 maart 2022, en het college had op 6 oktober 2023 het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers vorderden dat de vergunninghouder, die op korte termijn wilde beginnen met de sloop van een tuinmuur, dit niet mocht doen totdat er een definitieve uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. De rechter stelde vast dat voor het slopen van de tuinmuur geen omgevingsvergunning vereist was, waardoor deze activiteit niet onder het bestreden besluit viel. Verzoekers hadden bezwaren geuit over de esthetische kwaliteit van de tuinmuur, de parkeerbalans en de verkeersveiligheid, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghouder voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zou realiseren en dat de verkeerskundige adviezen positief waren. De rechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep stand zou houden en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter slechts een voorlopig oordeel geeft en dat dit niet bindend is voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7260

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1],
[verzoekster 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] , [verzoeker 6] , [verzoeker 7] , [verzoeker 8] en [verzoekster 2], allen te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigden: mr. C.T. Kreffer en mr. A.O. Berghuis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de door het college verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en splitsen van de vrijstaande woning aan de [adres] te [plaats] en het aanleggen van een in-en uitrit.
Het college heeft met het besluit van 23 maart 2022 aan vergunninghouder deze omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 op het bezwaar van verzoekers is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaaknr.: SGR 23/7257).
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Verzoekers hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] , de gemachtigden van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 oktober 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen en splitsen van de vrijstaande woning aan de [adres] te [plaats] en het aanleggen van een in-en uitrit ten behoeve van het realiseren van 2 extra parkeerplaatsen.
Het college heeft in het besluit van 23 maart 2022 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten (1) “het bouwen van een bouwwerk” en (2) “een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen” als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De Commissie Bezwaarschriften (de commissie) heeft op 20 februari 2023 geadviseerd om het besluit van 23 maart 2022 te herroepen wegens strijd met de redelijke eisen van welstand en om nader onderzoek uit te voeren.
Op 29 augustus 2023 heeft vergunninghouder een gewijzigd bouwplan ingediend.
Met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 heeft het college de omgevingsvergunning op grond van de gewijzigde bouwtekening van 29 augustus 2023 verleend met uitzondering van de omgevingsvergunningvrije uitbreiding van de woning op de begane grond aan de zijkant (linkerkant, gezien vanaf de voorzijde aan de [straatnaam] ). De omgevingsvergunning is verleend voor de splitsing van het pand in twee woningen en derhalve niet voor beoogd gebruik als mantelzorg.
Het college heeft daarom besloten de bezwaren tegen de omgevingsvergunning van
23 maart 2022 ongegrond te verklaren en de omgevingsvergunning voor het
gewijzigde bouwplan in stand te laten. Tevens heeft het college besloten dat de door de commissie gegeven overwegingen deel uit maken van dit besluit.
Het college heeft in dit besluit overwogen dat de redenen voor de vergunningverlening op grond van het gewijzigde bouwplan zijn: het positieve welstandsadvies van de stadsbouwmeester van 7 september 2023, het positieve advies van de verkeerskundige, het rapport van 21 augustus 2023 dat het dakterras constructief veilig is en de constructieve tekening van 18 augustus 2023 en de stikstofrapportage van 16 april waaruit volgt dat er geen stikstofdepositie is in de bouw- en gebruiksfase. Hieruit volgt dat het Bouwbesluit 2012 en de redelijke eisen van welstand geen weigeringsgronden zijn voor de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Wabo. Nu ook het gewijzigde bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, is sprake van een gebonden beschikking.
Ook mag de omgevingsvergunning voor de in- en uitrit niet geweigerd worden, omdat geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer (Apv) van toepassing is. Geen openbare parkeerplaats gaat verloren als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, van de Apv, omdat het vergunningvoorschrift over de verwijdering van de lantaarnpaal niet meer geldt. Ook is er geen gevaar voor het verkeer als bedoeld in het tweede lid onder a van dit artikel. De gemeentelijke verkeersdeskundige heeft immers positief geadviseerd over de verkeersveiligheid, aldus het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekers met dit verzoek om voorlopige voorziening beogen te voorkomen dat vergunninghouder gedurende de beroepsprocedure de lage tuinmuur aan de zijde van de Overschiestraat sloopt.
5. In het e-mailbericht van het college van 13 november 2023 is vermeld dat vergunninghouder op korte termijn wil beginnen met de sloop van deze tuinmuur en de realisatie van het bouwplan en dat hij bereid is om de uitspraak op het verzoek af te wachten. Vergunninghouder heeft dit desgevraagd ter ziting bevestigd.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat voor het slopen van de lage tuinmuur geen omgevingsvergunning is vereist, hetgeen namens het college ter zitting is bevestigd, zodat deze activiteit geen deel uitmaakt van het bestreden besluit en van de omgevingsvergunning van 23 maart 2022. Het gedeeltelijk slopen van die muur is een feitelijk gevolg van de aanleg van de in- en uitrit ten behoeve van de aanleg van 2 extra parkeerplaatsen in de achtertuin van de woning van vergunninghouder. Dit betekent dat strikt genomen een eventuele schorsing van het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de aanleg van de in- en uitrit, niet kan verhinderen dat vergunninghouder de tuinmuur (gedeeltelijk) kan en mag slopen. In zoverre kunnen verzoekers met het ingediende verzoek dan ook niet bereiken dat de tuinmuur niet wordt gesloopt.
7. Verzoekers hebben bezwaren tegen het bouwplan ten aanzien van de aspecten redelijke eisen van welstand (de esthetische kwaliteit van de tuinmuur), de parkeerbalans en de verkeersveiligheid.
De vrees van verzoekers dat de aanleg van de in- en uitrit een risico voor de verkeersveiligheid met zich meebrengt is op zich een spoedeisend belang, zodat
de voorzieningenrechter in zoverre voldoende spoedeisend belang aanwezig acht.
8. Het verzoek heeft grotendeels betrekking op de met het bestreden besluit vergunde activiteit “een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen”, met uitzondering van hetgeen verzoekers aanvoeren over de parkeerbalans. Die grond ziet op de activiteit “het bouwen van een bouwwerk”.
De activiteit “bouwen van een bouwwerk”; parkeerbalans
9. Verzoekers voeren aan dat ten behoeve van het bouwplan 1,7 parkeerplaatsen extra moeten worden aangelegd in de openbare ruimte, omdat de tuinmuur gehandhaafd moet blijven.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers niet hebben weersproken dat de parkeernorm 2 parkeerplaatsen per woning is. Er moeten dus 4 parkeerplaatsen komen, nu de splitsing leidt tot 2 woningen. Blijkens de in het besluit op bezwaar vergunde bouwtekening van 29 augustus 2023 komen er 4 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Anders dan verzoekers stellen verdwijnen geen openbare parkeerplaatsen met de verwijdering van de tuinmuur, aldus het college.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat het college alleen rekening moet houden met de gevolgen van het bouwplan voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. [1] Daarbij gaat het hier om de gevolgen voor de parkeerbehoefte als gevolg van de activiteit bouwen, in het bijzonder de splitsing van de woning. Er hoeft in het kader van de beoordeling van die activiteit geen rekening te worden gehouden met parkeerplaatsen die eventueel verdwijnen als gevolg van het maken van de in- en uitrit, zoals verzoekers stellen. Daarvoor geldt een ander toetsingskader (zie rechtsoverweging 11 en volgende).
Aangezien niet in geschil is dat 2 extra parkeerplaatsen moeten worden aangelegd en deze op eigen terrein worden gerealiseerd, voorziet het bouwplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate in de parkeerbehoefte. Deze verzoeksgrond slaagt daarom niet.
De activiteit “een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen”
11. In artikel 2:7, eerste lid, van de Apv is bepaald dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag de vergunning kan weigeren als:
daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,
dat ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,
het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,
er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.
12. Ten aanzien van de verkeersveiligheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Apv heeft de gemeentelijke verkeerskundige positief geadviseerd in het advies van 17 november 2021. Naar aanleiding van de door verzoekers ingediende bezwaarschriften is een aanvullend verkeerskundig advies gevraagd. Dat advies is door verkeerskundige Van Galen uitgebracht in de vorm van een e-mailbericht van 25 november 2022 en is nader toegelicht in zijn bericht van 30 januari 2023. Beide adviezen zijn geciteerd in het bestreden besluit van 6 oktober 2023.
In de e-mail van 25 november 2022 is geadviseerd om met een auto achteruit in te parkeren en is tevens vermeld dat er geen onveilige verkeerssituatie ontstaat indien de overige begroeiing in de tuin laag wordt gehouden, omdat daardoor een goed zicht is gewaarborgd.
In het aanvullende advies van 30 januari 2023 geeft de verkeerskundige onder meer aan dat het beter is om in de vergunning op te nemen dat het zicht boven de muur niet door groen belemmerd mag worden. Tevens is hierin vermeld dat het feit dat ter plaatse een maximum snelheid van 30 km/uur is toegestaan in plaats van 15 km/uur -waarvan in het eerdere advies was uitgegaan- niets verandert aan het advies van 25 november 2022.
13. Tevens is in het advies van 30 januari 2023 aangegeven dat op de zwarte lijn die is ingetekend op de in de e-mail van 8 december 2022 opgenomen foto mag worden geparkeerd. Nu die lijn betrekking heeft op het parkeren voor de woningen aan de even zijde van de Overschiestraat en niet op parkeren ter plaatse van de voorziene uitrit, moet het er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor worden gehouden dat voor de voorziene uitrit geen sprake is van een openbare parkeerplaats. Hiermee behoefde in de verkeerskundige adviezen dan ook geen rekening te worden gehouden. Een situatie als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Apv is daarom niet aan de orde.
14. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de positieve adviezen van de verkeerskundige voorshands voldoende onderbouwd. Daarnaast hebben verzoekers geen tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd, zodat de voorzieningenrechter geen reden ziet dat het college de adviezen van de verkeerskundige niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
15. Uit de overneming in het bestreden besluit van de passage over de begroeiing uit het verkeerskundig advies van 25 november 2022 leidt de voorzieningenrechter af dat het laaghouden van de begroeiing in de tuin door het college van belang is geacht om een veilige verkeerssituatie ter plaatse te waarborgen. Hoewel dat niet met zoveel woorden is aangegeven, moet hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit worden afgeleid dat het college heeft beoogd om overeenkomstig het advies aan het bestreden besluit als voorwaarde te verbinden dat het zicht boven de muur niet door groen belemmerd mag worden. Ter zitting heeft vergunninghouder aangegeven hieraan te zullen voldoen.
16. Verder voeren verzoekers aan dat het bouwplan in strijd is met de leveringsakte en de daaraan gekoppelde Algemene Akte voor 14 Villa’s Waterrand 3 van 27 mei 2004, op grond waarvan de rechtsopvolger van de realisator gehouden is de gronden behoorlijk af te scheiden en afgescheiden te houden. Volgens verzoekers roept de leveringsakte een instandhoudingplicht van de tuinmuur in het leven voor de rechtsopvolger van de realisator.
17. Voor zover verzoekers zich beroepen op deze akte wijst de voorzieningenrechter er allereerst nog eens op dat voor het slopen van de lage tuinmuur geen omgevingsvergunning is vereist, zodat deze activiteit geen deel uitmaakt van het bestreden besluit en van de omgevingsvergunning van 23 maart 2022. De akte kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen weigeringsgrond opleveren voor de verleende omgevingsvergunning voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen”. Het betreft hier louter een privaatrechtelijke kwestie. Hierin kan dan ook geen grond voor schorsing van het bestreden besluit zijn gelegen.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in beroep stand zal houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
19. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2690