ECLI:NL:RBDHA:2023:20226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
NL23.18719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Soedanese nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet terug kan naar Frankrijk vanwege de aanwezigheid van een terroristische groep en de slechte opvangomstandigheden voor asielzoekers in dat land.

De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de overdracht aan Frankrijk in strijd is met internationale verplichtingen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk bevestigd, ondanks de zorgen die eiser heeft geuit over de opvangomstandigheden en de toegang tot medische zorg.

De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om te oordelen dat de ondergrens van bescherming in Frankrijk is bereikt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen bescherming kan inroepen bij de Franse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de asielaanvraag van de ex-vrouw van eiser en hun dochter eveneens buiten behandeling zijn gesteld, en heeft verweerder aangeraden om de overdracht van eiser uit te stellen totdat er duidelijkheid is over de situatie van zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18719

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met de voorlopige voorziening [1] op 4 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M.R. Verdoner als waarnemer van de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1994. De ex-vrouw van eiser is vlak voor eiser naar Nederland gevlucht en heeft hier asiel aangevraagd. Zij is op 6 januari 2023 bevallen van de dochter van eiser. Uit EU-Vis is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk aan eiser een visum voor het Schengengrondgebied hebben verleend, geldig van 27 december 2022 tot en met 10 februari 2023. Eiser wil echter niet terug naar Frankrijk omdat een terroristische groep hem daar kan vinden en omdat zijn kind hier verblijft.
3. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser rechtmatig is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [2] . Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Uit bronnen blijkt dat in Frankrijk in sommige opvanglocaties sprake is van inhumane en vernederende omstandigheden. Er zijn veel problemen binnen de asielzoekerscentra wegens de overbevolking. Ook is er zorg over de toegang tot medische zorg en de beperkte toegang tot juridische bijstand voor asielzoekers. De Franse staat in het arrest M.K. tegen Frankijk [4] veroordeeld wegens schending van het recht op toegang tot de rechter van asielzoekers, omdat de Franse overheid geen gehoor gaf aan een uitspraak van een rechter om te zorgen voor voldoende (nood)opvang. Met verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling kan verweerder niet voorbij hogere Europese rechtspraak gaan. Wegens het gebrek aan fatsoenlijke huisvesting is eiser kwetsbaarder voor de personen en organisaties voor wie hij vreest. Hij kan zich in de praktijk niet aan hun vervolgingsactiviteiten onttrekken. Eiser vreest verder dat vanwege de slechte opvangfaciliteiten hij het contact met zijn dochter verliest. Als opvang niet gegarandeerd is, is in de praktijk een goedlopende omgangsregeling schier onmogelijk.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Recentelijk is door de Afdeling [5] bevestigd dat verweerder daar nog steeds vanuit mag gaan. [6] Daarnaast heeft verweerder ook verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 januari 2023 waarin de rechtbank ook tot dit oordeel is gekomen. [7] De rechtbank ziet in de informatie waar eiser een beroep op doet geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat nu ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
6.2
De rechtbank en de Afdeling hebben in de uitspraken waarnaar eerder in deze uitspraak is verwezen landeninformatie betrokken over de situatie in Frankrijk voor asielzoekers in het algemeen en zogenoemde Dublinterugkeerders in het bijzonder. Uit die uitspraken en landeninformatie blijkt dat wordt onderkend dat er in Frankrijk problemen zijn in de opvang en toegang tot de medische zorg van asielzoekers. Die problemen zijn echter niet zo structureel en ernstig dat moet worden geoordeeld dat de ondergrens als bedoeld in het arrest Jawo is bereikt. Daarom is in voormelde uitspraken geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het door eiser ingeroepen deel van rapport van Le Contrôleur général des lieux de privation de liberté [8] [9] van 2021, waarin staat dat in sommige opvanglocaties sprake is van inhumane en vernederende omstandigheden, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de ondergrens van het arrest Jawo nu wel is bereikt. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de informatie uit voormeld rapport geen recente informatie is en ook geen wezenlijk andere informatie dan in de hierboven bedoelde uitspraken van de Afdeling en de rechtbank al in de beoordeling is betrokken.
6.3
Ten aanzien van eisers beroep op arrest M.K. tegen Frankrijk is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dat arrest ziet op een heel specifieke situatie, waarin de Franse autoriteiten geen noodhuisvesting verstrekten aan een vrouw en haar dochters terwijl ze daar volgens rechterlijke uitspraken wel recht op hadden. Hieruit blijkt niet dat er voor eiser als Dublinclaimant geen opvang beschikbaar zal zijn, dan wel dat hij daarover niet kan klagen bij de Franse autoriteiten.
6.4
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat in de door eiser ingeroepen landeninformatie geen grond is gelegen voor het oordeel dat in de zaak van eiser ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat Frankrijk zijn Verdragsverplichtingen niet nakomt.
6.5
Ook in eisers vrees voor de gestelde aanwezigheid in Frankrijk van terroristische groepen of personen die het op eiser gemunt zouden hebben leidt niet tot het oordeel dat eiser niet kan worden overgedragen aan Frankrijk. Nog daargelaten dat eiser niet met gegevens heeft onderbouwd dat dergelijke groepen of personen in Frankrijk aanwezig zijn en het op eiser gemunt hebben, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bescherming van de Franse autoriteiten kan inroepen tegen die organisaties of personen. Ook is desgevraagd ter zitting niet duidelijk geworden waarom eiser bang is dat de Franse autoriteiten hem niet zouden kunnen beschermen. Eiser heeft enkel gesteld dat die personen zouden kunnen weten dat hij in Frankrijk zit omdat hij een Frans visum had, maar niet dat de Franse autoriteiten hem bij eventuele problemen niet zouden kunnen of willen beschermen.
6.6
Eiser heeft verder wel gesteld maar niet onderbouwd dat hij vanwege de gestelde slechte opvangfaciliteiten in Frankrijk het contact met zijn dochter daadwerkelijk verliest en een goede omgangsregeling schier onmogelijk is. Hierin is dan ook geen bijzondere individuele omstandigheid gelegen die maakt dat de overdracht van eiser aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Dat maakt dat verweerder ook niet gehouden is om eisers asielaanvraag onder toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
6.7
De conclusie is dat er geen grond is voor het oordeel dat overdracht van eiser aan Frankrijk in strijd is met internationale verplichtingen.
7. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting is gebleken dat de asielaanvraag van de ex-vrouw van eiser en zijn pasgeboren dochter ook buiten behandeling zijn gesteld omdat Frankrijk voor hun asielaanvraag verantwoordelijk is. Door een andere advocaat is er beroep ingesteld tegen dat besluit en de behandeling van het beroep ter zitting dient op 16 augustus 2023 bij deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. De rechtbank geeft verweerder in overweging mee om eiser niet over te dragen voordat de rechtbank in de zaak van eisers ex-echtgenote en dochter uitspraak heeft gedaan, omdat anders de situatie kan ontstaan dat de dochter niet wordt overdragen terwijl eiser dat wel wordt. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet slaagt omdat eisers dochter ook wordt overgedragen aan Frankrijk. Dat kan anders komen te liggen als dat toch niet het geval blijkt te zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL23.18720.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 8 december 2022 (ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
6.Uitspaak van 5 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1318).
7.ECLI:NL:RVS:RBDHA:2023:5186.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, par. 81.