In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van de eiser, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Comans, vorderde dat hij voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld of dat de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W. Bakker, een nieuwe beslissing over zijn v.i. zou nemen. De rechtbank oordeelde dat de strafrechter eerder had geoordeeld dat de v.i. van de eiser moest worden herroepen, en dat de voorzieningenrechter moest uitgaan van de juistheid van deze uitspraak. De eiser had aangevoerd dat de herroeping van de v.i. onterecht was, vooral omdat hij in hoger beroep was vrijgesproken van een verdenking die ten grondslag lag aan de v.i.-beoordeling. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de vorderingen van de eiser niet toewijsbaar waren, omdat de strafrechter op basis van de geldende wetgeving had geoordeeld en er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter merkte op dat de v.i. van de eiser ook om andere redenen niet kon worden verleend, zoals het recidivegevaar en de noodzaak van psychiatrische behandeling. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.